31 mei 2010

Nell Bryden - What Does It Take?

De Amerikaanse singer-songwriter Nell Bryden heeft inmiddels een aantal platen op haar naam staan, maar is in Nederland nog een grote onbekende. Dat kan wel eens gaan veranderen met het onlangs verschenen What Does It Take?; in feite een verzamelaar met gerecycled werk en een aantal nieuwe songs. Met deze plaat brak Nell Bryden vorig jaar immers flink door in het Verenigd Koninkrijk, waardoor de plaat nu ook in Nederland breed onder de aandacht wordt gebracht. Het lijkt me een kansrijke missie, want What Does It Take? is een hele aangename en behoorlijk overtuigende plaat. De muziek van Nell Bryden is op het eerste gehoor geworteld in de Nashville country, maar is toch net te eigenwijs en te veelzijdig om in de bakermat van de country voet aan de grond te krijgen. What Does It Take? laat horen dat Nell Bryden over meerdere sterke wapens beschikt, waarvan haar geweldige stem wat mij betreft de belangrijkste is. De krachtige stem van Nell Bryden doet me meer dan eens denken aan die van Alison Moorer, die overigens ook in muzikaal opzicht uit een vergelijkbaar vaatje tapt, maar hier en daar raken de vocalen van Nell Bryden ook aan die van uiteenlopende zangeressen als Norah Jones en Joss Stone. Alleen met een krachtige stem ben je er nog niet, maar Nell Bryden heeft gelukkig meer te bieden. What Does It Take? is een behoorlijk veelzijdige plaat met een gevarieerd rootsgeluid waarin plaats is voor invloeden uit de country, blues, soul en jazz, maar waarin ook invloeden uit de pop hun weg hebben gevonden. Tenslotte blijkt Nell Bryden in staat om aanstekelijke popsongs te schrijven. Het zijn songs die makkelijk verleiden en lekker blijven hangen, maar die ook voldoende doorleefd en eigenzinnig klinken om in muzikaal opzicht te blijven boeien. Omdat de songs op What Does It Take? een aantal jaren bestrijken is dit nog geen droomdebuut of meesterwerk, maar alle ingrediënten zijn wat mij betreft aanwezig op deze bovengemiddeld goede plaat. Sluit Nell Bryden op met een aantal getalenteerde muzikanten en een goede producer en een 5-sterren plaat is een kwestie van tijd. Omdat Nell Bryden ook nog eens beschikt over de looks en de uitstraling, zie ik echter nog wel wat beren op de weg. Met een beetje pech wordt Nell Bryden een wereldster en kiest ze voor de makkelijkere weg van de wegwerp popmuziek. In dat geval kan What Does It Take? de boeken in als een fraaie jeugdzonde. Vooralsnog ga ik er echter van uit dat het steeds aangenamer wordende What Does It Take? de voorbode is van een rootsy singer-songwriter plaat die de boeken in zal gaan als een klassieker. Erwin Zijleman

30 mei 2010

Dawn Landes - Sweet Heart Rodeo

Vrijdag 4 juni staat Dawn Landes in Bitterzoet (www.bitterzoet.com) in Amsterdam. Daarom nogmaals aandacht voor een van de meest onderschatte singer-songwriter platen van 2009.

Toen de Amerikaanse singer-songwriter Dawn Landes een paar jaar geleden opdook met Two Three Four, wist ik al dat ze ooit nog eens een plaat zou afleveren die het predicaat meesterwerk verdient. Met het niet veel later verschenen Fireproof kwam ze direct aardig in de buurt. Fireproof bleek een veelzijdige plaat met invloeden uit de country, folk, pop en rock die lekker in het gehoor liggende popliedjes combineerde met diepgang en passie. Dat Fireproof niet in brede kring werd opgepikt begrijp ik nog steeds niet, maar met Sweet Heart Rodeo krijgt Dawn Landes nu een nieuwe kans. Laat ik maar direct met de deur in huis vallen: Sweet Heart Rodeo is het meesterwerk geworden dat ik een paar jaar geleden voorspelde. Dat hoor je er overigens niet direct aan af, want Dawn Landes maakt nog altijd buitengewoon lekker in het gehoor liggende popmuziek die bij eerste beluistering vooral lekker voortkabbelt. Luister echter wat beter naar deze plaat en het valt op dat op Sweet Heart Rodeo alles klopt. Country vormt de basis op Sweet Heart Rodeo, maar net als op Fireproof schuwt Dawn Landes uitstapjes naar andere genres niet. Zo makkelijk als Dawn Landes schakelt tussen genres, reist ze ook door de tijd. Het ene moment zit je midden in de jaren 60; het volgende moment staat de muziek van de Amerikaanse weer met beide benen in het heden. De bijzonder aangenaam klinkende vocalen van Dawn Landes zijn de constante factor op Sweet Heart Rodeo. Af en toe doet het wel wat denken aan de zang van Suzanne Vega, maar dan zonder suiker of kunstmatige zoetstoffen; het volgende moment hoor je iets van Laura Cantrell, maar dan wat minder onderkoeld. In muzikaal opzicht beweegt Dawn Landes zich wederom tussen akoestische folk, country, rock en pop, met dit keer invloeden uit de psychedelica en wat speelse elektronica als verbindende factor. Net als op Fireproof klinkt de muziek van Dawn Landes op Sweet Heart Rodeo aangenaam en vrijblijvend, maar tegelijkertijd loopt de muziek van de Amerikaanse over van zeggingskracht en kwaliteit. Sweet Heart Rodeo haalt wat mij betreft het niveau van de eerste platen van Ryan Adams. Zijn naam noem ik niet voor niets, want net als Ryan Adams beschikt Dawn Landes over het vermogen om buiten de gebaande paden te treden zonder dat je dat direct door hebt. Sweet Heart Rodeo van Dawn Landes is een plaat waarin steeds weer nieuwe dingen te ontdekken vallen. Een plaat die het predicaat meesterwerk in alle opzichten verdient. Erwin Zijleman


28 mei 2010

Darwin Deez - Darwin Deez

Nieuwsgierig geworden door alle bijzonder lovende recensies heb ik het de afgelopen weken vele malen geprobeerd met het titelloze debuut van Darwin Deez, maar het kwartje wilde maar niet vallen. Net toen ik de hoop had opgegeven viel het opeens toch nog en sindsdien raak ik steeds meer in de ban van deze vreemde plaat. Darwin Deez maakt muziek die door Allmusic.com fraai is omschreven als “An equal mix of indie, wacky, Beck, and Fleetwood Mac; sunshine pop with some indie attitude and lo-fi dissonance”. Het is een omschrijving waar waarschijnlijk helemaal niemand iets mee kan, maar veel beter kan ik het niet verzinnen. Darwin Deez maakt hits die nooit hits zullen worden of muziek die akelig simpel is maar op een of andere manier toch complex klinkt. Kortom, muziek die zich laat omschrijven als een vat vol tegenstrijdigheden. De eigenwijze popliedjes van de New Yorker zijn vrijwel altijd opgebouwd rond een grappig klinkende viersnarige gitaar, simpele elektronische percussie of juist handgeklap en tamboerijngerammel en nergens opzienbarende vocalen, maar toch klinken ze allemaal anders. Het zijn frisse en licht eigenwijze popliedjes die gemaakt lijken om op te dansen, maar die net zo makkelijk de dansvloer leeg laten stromen. Darwin Deez maakt popmuziek die mooi is van lelijkheid. Popmuziek die je na één keer horen meteen weer bent vergeten, tot de eigenwijze popsongs van Darwin Deez uren later opeens weer in je hoofd opduiken en er vervolgens met geen mogelijkheid meer uit zijn te krijgen. Waar het debuut van Darwin Deez me in eerste instantie snel begon te irriteren, maakt de plaat me nu gedurende de hele speelduur vrolijk. Vervolgens verlang ik wel naar iets minder lichtvoetigs, maar een dag later kan ik de muziek van Darwin Deez weer goed verdragen en tovert de New Yorker met de vreemde haardos wederom een glimlach op mijn gezicht. Ik blijf uiteindelijk alleen zitten met het probleem dat het debuut van Darwin Deez eigenlijk niet is te recenseren. Wanneer je de eenvoud van de muziek van Darwin Deez benadrukt sla je de plank net zo goed mis als wanneer je spreekt over een muzikaal genie. Toch is het debuut van Darwin Deez een plaat die zowel verbijsterend eenvoudig als verbazingwekkend geniaal kan zijn; het is maar net in wat voor bui je bent of hoe vaak je deze idiote plaat hebt gehoord. Mijn advies: oordeel vooral zelf, maar oordeel niet te snel. Het kan uren, dagen of zelfs weken duren, maar de glimlach die hoort bij het horen van muziek die je vermaakt op een manier waarop je nog niet eerder vermaakt bent, komt echt een keer. Het is de flinke dosis geduld en uithoudingsvermogen die nodig is om zover te komen wat mij betreft meer dan waard. Erwin Zijleman

27 mei 2010

Krista Detor - Chocolate Paper Suites

Zo’n vijf jaar geleden maakte ik voor het eerst kennis met de muziek van Krista Detor. Bij mijn zoektocht naar interessante platen voor de Plato.NL Nieuwsbrief maakte ik dankbaar gebruik van het geweldige aanbod van cdbaby.com (ondanks de wat minder gunstige Dollar koers nog steeds een aanrader!), die me op basis van eerdere aanschaffen nadrukkelijk adviseerde om eens naar Krista Detor’s Mudshow te luisteren. Het bleek een gouden tip. Mudshow bleek een perfecte mix van aan de ene kant de tijdloze singer-songwriter muziek van Carole King, Laura Nyro, Carly Simon en Leonard Cohen en aan de andere kant de rootsy folkpop die de afgelopen jaren zo nadrukkelijk aan de weg timmert. Mudshow behoorde uiteindelijk tot mijn favoriete platen van het betreffende jaar en waarschijnlijk ook tot mijn favoriete platen van het afgelopen decennium (al ben ik de plaat helaas jammerlijk vergeten in mijn in december gepubliceerde lijstje). Krista Detor werd vervolgens ingelijfd door het Nederlandse Corazong Records, zodat Mudshow’s opvolger Cover Their Eyes zijn weg naar de liefhebber een stuk sneller en gemakkelijker wist te vinden dan zijn voorganger. Hoewel Cover Their Eyes in muzikaal opzicht misschien nog wel beter was dan Mudshow, ontbrak de sensatie van het van ver gehaalde debuut, zodat ik de plaat relatief snel weer vergeten was. Het eerder dit jaar verschenen Chocolate Paper Suites had ik in eerste instantie niet eens opgemerkt en toen ik de plaat uiteindelijk toch nog in handen kreeg werd ik wat afgeschrikt door de op papier nogal pretentieuze opzet. De songs op Chocolate Paper Suites zijn namelijk gebundeld in vijf suites die allemaal een grootheid uit de kunst of wetenschap eren. Het is een concept waaraan menigeen zich vertild zou hebben, maar Krista Detor houdt zich op overtuigende wijze staande. Los van het nogal pretentieuze concept bevat Chocolate Paper Suites immers vijftien prachtige songs die aan de ene kant goed aansluiten op het werk van Mudshow en Cover Their Eyes, maar aan de andere kant ook de nodige muzikale progressie en vernieuwing laten horen. Ook Chocolate Paper Suites maakt geen geheim van Krista Detor’s bewondering voor de singer-songwriter muziek uit de vroege jaren 70 (dit keer met name Laura Nyro), maar schuift ook wat op in de richting van de Britse folk en de jazz. Het zijn muzikale uitstapjes die goed passen bij Krista Detor’s krachtige en warme stem en haar vermogen om songs te schrijven die direct iets met je doen. Ook Chocolate Paper Suites mist de impact die Mudshow destijds op me had, maar de complete verrassing van destijds is ook lastig te evenaren. Meer dan Cover Their Eyes is Chocolate Paper Suites echter wel een plaat die nog wel kan en ook vast gaat groeien, zowel in tekstueel als muzikaal opzicht. Ik was Krista Detor even uit het zicht verloren, maar met Chocolate Paper Suites is ze wat mij betreft weer helemaal terug als één van de grote talenten van de afgelopen jaren. Erwin Zijleman

26 mei 2010

Janelle Monae - The ArchAndroid

Janelle Monae debuteerde zo’n drie jaar geleden met de EP The Chase. Het is een EP die in hip hop en R&B kringen de nodige stof deed opwaaien, maar omdat ik maar zelden in deze kringen verkeer, is het nu verschenen The ArchAndroid mijn eerste kennismaking met de zangeres die 25 jaar geleden als Janelle Robinson werd geboren in Kansas City. Het is een eerste kennismaking die ik niet zomaar zal vergeten, want The ArchAndroid is een in alle opzichten fascinerende plaat. Op The ArchAndroid maakt Janelle Monae muziek die bol staat van de invloeden. Invloeden uit de R&B, soul, funk, pop, hip hop, reggae, rap, psychedelica, new wave, synthpop, blues, triphop, Afrikaanse muziek en rock, maar ik ben er vast nog wel wat vergeten. Al deze invloeden zijn verwerkt in songs die in een aantal gevallen rijp zijn voor de hitlijsten of de dansvloer, maar in een aantal gevallen ook zijn gegoten in klassiek georkestreerde of juist cabaretesk aandoende songs. Janelle Monae maakt op The ArchAndroid ongrijpbare muziek die zich geen moment in een hokje laat duwen. The ArchAndroid schakelt continu tussen Outkast, Lauryn Hill, Tom Tom Club, Santigold, M.I.A., Nellie McKay, Funkadelic, Michael Jackson en Grace Jones en voegt hier een flinke dosis Janelle Monae aan toe. Hoewel de muziek van Janelle Monae bij vlagen behoorlijk ongrijpbaar is, klinkt The ArchAndroid over het algemeen genomen toegankelijk en aangenaam. De instrumentatie en orkestratie zijn prachtig, de productie klinkt warm en helder en Janelle Monae beschikt over een lekker soulvol stemgeluid dat het niet moet hebben van eindeloze stembuigingen. The ArchAndroid is een plaat die je meer dan eens op het verkeerde been zal zetten, maar je uiteindelijk genadeloos zal verleiden, ook als je van geen van de hierboven genoemde genres houdt. Janelle Monae heeft wat mij betreft een plaat gemaakt die wel eens uit zou kunnen gaan groeien tot een klassieker in het genre, al is me nog niet duidelijk welk genre dit is. The ArchAndroid is een plaat die nadrukkelijk nieuwe wegen in slaat, put uit 1001 genres, maar desondanks nergens gekunsteld klinkt. De afgelopen jaren hoorde ik in de eigentijdse soulmuziek (of je die nu hip hop, r&b of neo-soul noemt maakt me niet zoveel uit) eigenlijk niet zoveel nieuws meer, maar Janelle Monae maakt dit gemis met The ArchAndroid in één keer goed. In de Verenigde Staten komen de recensenten momenteel superlatieven tekort om het officiele debuut van Janelle Monae de hemel in te prijzen en wat mij betreft hebben ze gelijk. Janelle Monae heeft met The ArchAndroid een fantastische plaat gemaakt die in zo breed mogelijke kring gehoord moet worden. Dat de plaat in Nederland vooralsnog niet eens wordt uitgebracht is dan ook een grof schandaal. Erwin Zijleman

25 mei 2010

Karen Elson - The Ghost Who Walks

Tja, wat moeten we nu denken van The Ghost Who Walks, het debuut van het Amerikaanse topmodel Karen Elson? Resultaten uit het verleden geven zeker geen aanleiding tot optimisme. Hele hordes modellen en actrices hebben de afgelopen jaren geprobeerd een fatsoenlijke plaat te maken, maar het resultaat was over het algemeen niet om over naar huis te schrijven. Waarom zou het Karen Elson wel lukken om een plaat met enig bestaansrecht te maken? Het helpt misschien dat Karen Elson is getrouwd met Jack White van The White Stripes, die al eerder in staat is gebleken om andere muzikanten een zetje in de goede richting te geven. Ook het feit dat Karen Elson al eerder actief is geweest in nogal verschillende hoeken van het muzikale palet spreekt in haar voordeel. Laat ik er maar niet om heen draaien: Karen Elson heeft met The Ghost Who Walks een hele overtuigende plaat gemaakt. Een plaat die het absoluut verdient om onbevooroordeeld te worden beluisterd. Jack White tekende voor de productie van The Ghost Who Walks en trommelde wat muzikale vrienden op, maar het is vooral Karen Elson die indruk maakt op deze plaat. Elson beschikt over een fraai stemgeluid dat zowel dromerig als melancholisch klinkt en schrijft songs die iets met je doen. The Ghost Who Walks bevat een serie nogal verschillende songs. Karen Elson is niet vies van rock, maar draait ook haar hand niet om voor een aantal bloedstollende murder ballads of juist een honingzoet countrydeuntje of slaapliedje. Het zijn songs die door Jack White en trawanten bijzonder fraai zijn ingekleurd, maar het is Karen Elson die je keer op keer bij de strot grijpt. De meeste songs op The Ghost Who Walks hebben een bijna spookachtige sfeer en een 60s en 70s gevoel. Het is een geluid waarin de stem van Karen Elson uitstekend gedijt. The Ghost Who Walks doet me wel wat denken aan het eveneens door Jack White geproduceerde Van Lear Rose van Loretta Lynn, maar het debuut van Karen Elson heeft ook raakvlakken met de muziek van onder andere Paula Frazer, Mazzy Star, Tara Angell, PJ Harvey en Neko Case. Veel van de songs op The Ghost Who Walks kabbelen heerlijk voort en betoveren met psychedelisch aandoende klanktapijten (met name door de heerlijk aanzwellende orgeltjes), maar soms is de muziek van Karen Elson ook wel wat theatraal en begeeft ze zich voorzichtig op het terrein van The Dresden Dolls. Ik was direct onder de indruk van het debuut van Karen Elson en eigenlijk vind ik The Ghost Who Walks alleen maar beter worden. Het is jammer voor Jack White, maar zijn vrouw heeft een plaat gemaakt die veel en veel beter is dan de laatste van The Dead Weather. Het is makkelijk om het debuut van Karen Elson op basis van vooroordelen aan de kant te schuiven, maar geef The Ghost Who Walks een kans en je hoort een plaat van een bijna beklemmende schoonheid. Erwin Zijleman

24 mei 2010

Band Of Horses - Infinite Arms

Met Everything All The Time (2006) en Cease To Begin (2007) maakte het uit Seatlle afkomstige Band Of Horses (op zich een project van Ben Bridwell, die inmiddels als enige is overgebleven van de line-up die in 2005 aan de start verscheen) tot dusver twee uitstekende platen op het roemruchte Sub Pop label. Het zijn platen die zich aan de ene kant lieten inspireren door de muziek van The Beach Boys, The Byrds en Neil Young (inclusief Crazy Horse), maar aan de andere kant ook raakten aan de eigenwijze Amerikaanse rockmuziek van de afgelopen twee decennia (variërend van bands als Built To Spill, Modest Mouse, The Shins en Pavement tot The Flaming Lips en vooral My Morning Jacket). Het leverde muziek op die zich liet typeren als eigenzinnige rockmuziek met een vleugje roots of juist rootsmuziek vol invloeden uit de eigenzinnige rockmuziek. Met name Cease To Begin haalde meerdere jaarlijstjes en sindsdien stond Band Of Horses dan ook in de belangstelling van vele platenmaatschappijen. Voor haar derde plaat heeft de band het sympathieke Sub Pop label verruild voor een major. Het is een stap die in het verleden vaak slecht uitpakte, maar Band Of Horses is op haar derde plaat Infinite Arms gelukkig grotendeels zichzelf gebleven. Dat betekent niet dat de band nog net zo klinkt als op de twee voorgangers, want dat is niet helemaal het geval. De invloeden uit de rootsmuziek zijn prominent aanwezig gebleven, maar de invloeden uit de indie rock hebben toch een stapje terug moeten doen ten gunste van invloeden uit de 70s soft-rock. Infinite Arms is een plaat met vooral zonnig klinkende popmuziek. Het is gelukkig geen plaat geworden waarvan er 13 in een dozijn gaan, maar een plaat die Fleet Foxes zo langzamerhand best had willen maken. Infinite Arms ligt erg lekker in het gehoor, maar klinkt met name door de invloeden uit de rootsmuziek nergens te lichtvoetig. Een deel van de invloeden uit het verleden is gebleven, want ook op Infinite Arms maakt Ben Bridwell geen geheim van zijn liefde voor The Beach Boys. Hier en daar klinkt hij echter ook nadrukkelijk als een opgewekte Gram Parsons; misschien wel de belangrijkste inspiratiebron voor Infinite Arms. Hoe vaker ik Infinite Arms hoor, hoe meer ik onder de indruk ben van de derde plaat van Band Of Horses. De band is er op haar derde plaat in geslaagd om een geluid neer te zetten dat door een groot publiek zal worden gewaardeerd, maar heeft hiervoor geen belangrijke concessies gedaan. Infinite Arms is een plaat die de zomer van 2010 aangenamer maakt voor hij goed en wel is begonnen, maar het is ook een plaat die tijdens natte herfstdagen of koude winteravonden nog volop geheimen prijs zal geven. Na Everything All The Time en met name Cease To Begin waren mijn verwachtingen met betrekking tot de derde plaat van Band Of Horses hoog gespannen, maar Infinite Arms maakt ze meer dan waar. Prachtig! Erwin Zijleman

23 mei 2010

Stevie Ann - Light Up

Niet iedereen zal het met me eens zijn, maar als je het mij vraagt wordt er door Nederlandse muziekrecensenten nogal eens met twee maten gemeten, waardoor artiesten van eigen bodem er over het algemeen bekaaid af komen. Popmuziek van eigen bodem moet vechten tegen vooroordelen en kan in het gunstigste geval met het predicaat “on-Nederlands goed” aan de haal gaan. Voor een vrouwelijke singer-songwriter van eigen bodem betekent dit dat alleen een plaat van een ongelooflijk hoog niveau zal kunnen rekenen op een uiterst positieve beoordeling. Waar internationale concurrentes zich best door Joni Mitchell mogen laten beïnvloeden en mogen zingen over de kleine problemen des levens zal bij een Nederlandse vrouwelijke singer-songwriter al snel worden gesproken over epigonisme, een beperkte houdbaarheidsdatum of psychologie van de koude grond. Stevie Ann weet er vast alles van. Zowel op haar debuut Away From Here uit 2005 als op opvolger Closer To The Heart uit 2007 was best wel wat aan te merken, maar over de gehele linie ging het hier toch om platen waarvoor toonaangevende Amerikaanse en Britse vrouwelijke singer-songwriters zich niet zouden schamen. Beide platen moesten het bij de kritische Nederlandse muziekpers desondanks doen met gematigd positieve recensies en de nodige kritiek, terwijl de internationale concurrentie met aanmerkelijk minder goede platen wel mocht rekenen op jubelrecensies. Het enige dat Stevie Ann kan doen is een plaat maken van een ongelooflijk hoog niveau en dat heeft ze met Light Up gedaan. Door de overstap naar een grotere platenmaatschappij was er wat meer geld beschikbaar voor de derde plaat van Stevie Ann en dit geld is op zeer verstandige wijze besteed. Voor de productie werd immers een beroep gedaan op niemand minder dan sterproducer Mitchell Froom, die in het verleden werkte met onder andere Crowded House, Suzanne Vega, Sheryl Crow, Paul McCartney en Randy Newman. Dit blijkt een gouden greep. Mitchell Froom weet precies wat een singer-songrwiter als Stevie Ann nodig heeft en heeft er voor gezorgd dat ze dit ook heeft gekregen. Light Up klinkt prachtig, maar is nergens te opdringerig of voorzien van overbodige toeters en bellen. Zowel de instrumentatie als de productie passen uitstekend bij de ingetogen popliedjes van Stevie Ann en geven haar de ruimte om te excelleren. Light Up is dankzij invloeden uit de folk, country, soul, rock en pop een lekker afwisselende plaat. Stevie Ann is sinds Closer To The Heart een paar jaar ouder geworden en heeft wat levenslessen geleerd, hetgeen een positieve invloed heeft gehad op de kwaliteit van haar songs. Deze songs zijn nog altijd betrekkelijk sober en misschien wat lieflijk, maar ze missen hun impact niet. Het siert Stevie Ann dat ze op Light Up zichzelf is gebleven en niet heeft gekozen voor een eenvoudigere en snellere route richting het grote succes. Het levert een pure en eerlijke plaat op met popliedjes van hoge kwaliteit, indrukwekkende vocalen en een productie om in te lijsten. Hoogste tijd dus om als Nederlander heel erg trots te zijn op een talent als Stevie Ann en een plaat als Light Up. Nu maar zien welke internationale concurrent nog over de door Stevie Ann behoorlijk hoog neergelegde lat komt dit jaar. Het zullen er niet veel zijn. Erwin Zijleman

21 mei 2010

Mary Gauthier - The Foundling

Op haar vijftiende had Mary Gauthier het wel gezien in Thibodaux, Louisiana. Ze liet de schoolbanken achter zich, ging er vandoor met de auto van haar ouders, raakte al snel verslaafd aan drank en drugs, kwam terecht in het criminele circuit en zat uiteindelijk op haar achttiende achter de tralies. Via ontwenningsklinieken en reclassering wist ze uiteindelijk een succesvol restaurant in Boston op te bouwen, maar toen Mary de 35 passeerde koos ze toch voor de muziek. Dit lukte nog niet echt met het in 1997 verschenen Dixie Kitchen, maar het in 1999 uitgebrachte Drag Queens In Limousines staat inmiddels in de boeken als één van de klassiekers binnen de alt-country. Op haar tweede plaat imponeerde Mary Gauthier met zwaar melancholische en diep doorleefde country-noir die geen enkele liefhebber van het genre onberoerd liet. Het is een plaat die destijds vooral werd vergeleken met het een jaar eerder verschenen Car Wheels On A Gravel Road van Lucinda Williams en nu in een adem wordt genoemd met deze plaat. Hoewel Drag Queens In Limousines een onuitwisbare indruk heeft gemaakt en inmiddels de klassieker status heeft verworven, is het objectief gezien zeker niet de beste plaat van Mary Gauthier. In muzikaal opzicht is Mary Gauthier de afgelopen elf jaar alleen maar gegroeid, waardoor iedere nieuwe plaat weer net wat beter was dan de voorganger. Het gold voor het in 2002 verschenen Filth & Fire, het gold voor het in 2005 verschenen Mercy Now, het gold voor het in 2007 uitgebrachte Between Daylight And Dark en het geldt voor het deze maand verschenen The Foundling. Dat is geen geringe prestatie, want met name het drie jaar geleden verschenen en door Joe Henry bijzonder fraai geproduceerde Between Daylight And Dark leek op voorhand nauwelijks te overtreffen. Voor het sterk autobiografische The Foundling deed Mary Gauthier voor de afwisseling geen beroep op een producer van naam en faam (voor Joe Henry werkte ze met Gurf Morlix). The Foundling werd in Canada opgenomen met Cowboy Junkies voorman Michael Timmins achter de knoppen. Samen met vooral lokale muzikanten (waaronder Cowboy Junkies zangeres Margo Timmins) werden de songs van Mary Gauthier door Timmins voorzien van een stemmig akoestisch geluid met invloeden uit de Amerikaanse rootsmuziek in al haar vormen. Het geeft Mary Gauthier alle ruimte om te imponeren met over het algemeen aardedonkere, bijzonder persoonlijke en behoorlijk indringende songs. The Foundling is een hele sombere plaat die in eerste instantie zwaar op de maag ligt. Gauthier haalt op haar nieuwe plaat flink wat onverwerkt leed naar boven en doet dat op zo’n overtuigende en doorleefde wijze dat de rillingen je af en toe over de rug lopen. Eenmaal bekomen van de sombere toon blijken de meeste songs op The Foundling hemeltergend mooi en verrassend veelzijdig. De muziek van Mary Gauthier is in het verleden al meer dan eens vergeleken met die van Townes van Zandt. Dat vond ik tot dusver nog net teveel eer, maar The Foundling is een plaat die deze vergelijking aan kan. Mary Gauthier heeft zichzelf met The Foundling overtroffen en heeft een plaat gemaakt die zelfs het grootste ijskonijn zal weten te raken. The Foundling is een bijzonder indrukwekkend document van een uniek singer-songwriter. Verplichte aanschaf. Erwin Zijleman

20 mei 2010

Tracey Thorn - Love And Its Opposite

Voor de oorsprong van mijn zwak voor Tracey Thorn moet ik terug naar 1984, toen ze samen met Ben Watt debuteerde als Everything But The Girl. Everything But The Girl’s debuut Eden bleek met een vleugje jazz en bossanova een ultieme zomerplaat, die tot op de dag van vandaag mee gaat. Eden dankte haar stevige impact voor een belangrijk deel aan Tracey Thorn’s zwoele vocalen; vocalen die je alles om je heen deden vergeten en de gevoelstemperatuur tot broeierige proporties opdreven. De stem van Tracey Thorn bleek een buitengewoon sterk wapen dat zo’n 10 platen mee ging, tot het doek voor Everything But The Girl rond 1999 viel. Deze platen waren overigens lang niet allemaal even sterk, maar naast Eden mogen ook Idlewild (1988), mijn persoonlijke favoriet Amplified Heart (1994) en het met invloeden uit de dance en triphop geïnjecteerde Walking Wounded (1996) inmiddels best klassiekers worden genoemd. Toen het einde voor Everything But The Girl daar was hervatte Tracey Thorn na enkele jaren ouderschapsverlof de solocarrière die ze eigenlijk al in 1983 was begonnen met het naar verluid bijzonder fraaie A Distant Shore (met een beetje geluk is de heruitgave uit 2002 nog wel te krijgen, al is het mij nog niet gelukt). Dit leverde in 2007 het uitstekende Out Of The Woods op; een plaat die ondanks het verstrijken der jaren bijna naadloos aansloot op de muziek die Everything But The Girl in haar laatste jaren maakte. Tracey Thorn’s nieuwe plaat, Love And Its Opposite, klinkt toch weer wat anders. De elektronische invloeden die op de laatste platen van Everything But The Girl en op Out Of The Woods zo nadrukkelijk aanwezig waren, zijn naar de achtergrond gedrongen en hebben plaats gemaakt voor een meer ingetogen geluid dat herinnert aan de eerste platen van Everything But The Girl. Het is een geluid dat fraai kleurt bij de nogal altijd bijzonder aangename vocalen van Tracey Thorn. Haar warme stem heeft nog altijd veel impact en zorgt vrijwel onmiddellijk voor een aangenaam gevoel. Het feit dat Tracey Thorn op Love And Its Opposite op nogal melancholische wijze naar het leven naar haarzelf en haar generatiegenoten (waar ik mezelf ook toe mag rekenen) kijkt, verandert hier niets aan. Love And Its Opposite is een buitengewoon stemmige plaat met mooie ingetogen popliedjes die Tracey Thorn op geheel eigen wijze tot leven brengt. Love And Its Opposite is hierdoor een plaat die je vrijwel onmiddellijk in je hart zult sluiten, maar je hoort eigenlijk pas hoe goed deze plaat is wanneer je hem eindeloos hebt gehoord en de betovering plaats heeft gemaakt voor nieuwsgierigheid naar de diepere betekenis van de songs op deze plaat. De meeste iconen uit de jaren 80 mogen zelfs niet meer denken aan een plaat die ook maar in de buurt komt van het werk uit hun hoogtijdagen. Tracey Thorn heeft daarentegen een plaat gemaakt die haar beste werk uiteindelijk misschien nog wel eens zou kunnen overtreffen. Het mag best een prestatie van formaat worden genoemd. Love And Its Opposite van Tracey Thorn is een plaat om eindeloos te koesteren. Erwin Zijleman

19 mei 2010

Jamie Lidell - Compass

Over goede soulzangers hebben we de afgelopen jaren niet te klagen, maar tussen al deze al dan niet blauwogige nieuwelingen zitten er helaas maar weinig die veel meer doen dan het nauwgezet reproduceren van hun idolen uit een heel ver verleden. Nu is er niets mis met een nieuwe Sam Cooke of Otis Redding (de laatste cd van Eli “Paperboy” Reed zit niet voor niets al vele weken tussen mijn meest gedraaide cd’s), maar het zou toch leuk zijn als er af en toe een net wat andere weg wordt ingeslagen. De Britse soulzanger Jamie Lidell kun je dit tot dusver wel toevertrouwen. Sinds hij in 2005 op zijn tweede plaat Multiply de soul ontdekte (op Lidell’s debuut Muddlin Gear uit 2000 domineerde de onder de naam IDM verzamelde elektronische dansmuziek) maakt Jamie Lidell platen die aan de ene kant nadrukkelijk citeren uit het werk van grote soulzangers uit het verleden (waaronder zeker Stevie Wonder, James Brown, Donny Hathaway, Sam Cooke en Otis Redding), maar tegelijkertijd kiezen voor een eigentijdse en eigenzinnige verwerking van deze invloeden. De twee platen van Jamie Lidell (na Multiply verscheen in 2008 het uitstekende Jim) doen daarom wel wat denken aan die van Prince of Sly Stone in hun jonge jaren, maar ook “Beck met een soultik” is een omschrijving die op de platen van Jamie Lidell van toepassing is. Diezelfde Beck is toevallig genoeg de belangrijkste gastmuzikant op Jamie Lidell’s nieuwe plaat Compass. Waar het kompas van Jamie Lidell op Jim nog zeer nadrukkelijk in de richting van de 60s soul wees, schiet zijn nieuwe plaat alle kanten op. Compass staat met één been stevig verankerd in de soul, maar schuwt ook uitstapjes richting rock, gospel, elektronica, funk en pure pop niet. Het levert een veelzijdige plaat op met songs die lekker in het gehoor liggen, maar die je ook weten te verrassen. Ondanks de hand van Beck en gastbijdragen van onder andere Feist, Nikka Costa en Grizzly Bear’s Chris Taylor, is Compass en intieme en persoonlijke plaat die nogal wat donkere momenten kent. Jamie Lidell laat ook op Compass weer horen dat hij beschikt over een fantastische soulstem die herinnert aan de grote soulzangers uit het verleden, maar in tegenstelling tot zijn meeste soortgenoten blijkt hij ook in staat om zijn muzikale helden te eren op frisse en eigentijdse wijze. Compass is een avontuurlijke en eigenzinnige, maar ook bijzonder aangenaam klinkende en betoverende popplaat met een flinke dosis soul. Aan de vocale capaciteiten van Jamie Lidell twijfelde sinds Multiply niemand meer, maar met Compass schaart Lidell zich wat mij betreft ook nog eens onder de betere eigenzinnige singer-songwriters van het moment. Een bijzonder aangename verrassing deze nieuwe Jamie Lidell. Erwin Zijleman

18 mei 2010

The Black Keys - Brothers

Toen The Black Keys in 2002 voor het eerst opdoken was het oordeel van de critici snel geveld. Het tweetal uit Akron, Ohio, speelde met haar rauwe, elementaire en bluesy garagerock wel erg nadrukkelijk leentjebuur bij de op dat moment al behoorlijk populaire White Stripes, maar kwam in artistiek opzicht toch niet in de buurt van de muziek die Jack en Meg White produceerden. Het is een mening die heel snel moest worden herzien, want met het eveneens in 2002 verschenen debuut The Big Come Up lieten gitarist Dan Auerbach en drummer Patrick Carney niet alleen horen dat ze totaal anders klonken dan The White Stripes, maar bleek het tweetal bovendien een plaat te hebben afgeleverd die de concurrentie met de platen van The White Stripes best aan kon. Omdat The Black Keys op de platen die volgden (Thickfreakness uit 2003, Rubber Factory uit 2004, Magic Potion uit 2006 en Attack & Release uit 2008) alleen maar bleven groeien, zijn Auerbach en Carney The White Stripes in artistiek opzicht wat mij betreft al lang voorbij gestreefd en staat het tweetal garant voor platen die normaal gesproken opduiken in de jaarlijstjes. Waar de muziek van The Black Keys op hun eerste platen werd gedomineerd door een mix van traditionele blues en vuige garagerock, slopen de afgelopen jaren steeds meer invloeden uit de psychedelica in het werk van het duo, wat twee jaar geleden resulteerde in het prachtige, door Danger Mouse geproduceerde, Attack & Release. Na enkele solo uitstapjes klinkt het nu verschenen Brothers op het eerste gehoor als een back to basics plaat. Waar The Black Keys op hun vorige plaat zwaar leunden op de productionele gaven van Danger Mouse (die dit keer maar voor één van de tracks werd ingeschakeld), hebben Auerbach en Carney zich dit keer weer zonder producer opgesloten in hun studio in het roemruchte Muscle Shoals, Alabama; de bakermat van de Southern soul. Op Brothers komen The Black Keys weer wat meer in de buurt van het rauwe en directe geluid van hun eerste platen, maar ook voor de liefhebbers van de wat zweverigere klanken van het tweetal valt er op Brothers genoeg te genieten. Brothers klinkt uiteindelijk als een compilatie van alle platen die The Black Keys tot dusver hebben gemaakt, gegoten in gloednieuwe songs. Het vernieuwende is er inmiddels wel wat af, maar vervelen doen The Black Keys nog altijd niet. Integendeel. Brothers is een onderhoudende plaat met songs van hoog niveau die vooralsnog alleen maar beter en interessanter worden. Brothers is een plaat die wat mij betreft weer net iets beter is dan zijn voorganger, waarmee The Black Keys zo langzamerhand op een niveau zijn terecht gekomen dat maar weinig muzikanten weten te halen. Liefhebbers van tijdloze blues, garagerock, rock 'n roll, soul en psychedelica zijn bij The Black Keys nog altijd aan het juiste adres. Erwin Zijleman

17 mei 2010

Avi Buffalo - Avi Buffalo

Ieder jaar is er wel een bandje dat er uit springt met een plaat waarvan je de zomer in je kop krijgt. Dit jaar lijkt het uit Long Beach, California, afkomstige Avi Buffalo de beste papieren in handen te hebben om uit te groeien tot dit bandje. Op haar titelloze debuut verloochent het jonge viertal dat bestaat uit twee mannen en twee vrouwen haar zonnige afkomst nergens en maakt het muziek die ergens tussen de zonnige popmuziek van The Shins en de wat meer roots georiënteerde muziek van Fleet Foxes in zit. Met The Shins en Fleet Foxes hebben we direct twee van de smaakmakers van de afgelopen jaren in handen en Avi Buffalo doet hier wat mij betreft niet voor onder. Het debuut van het jonge viertal staat vol met popliedjes waarvan de zon gaat schijnen, al is Avi Buffalo ook niet bang voor een paar donkere wolken of een stevige plensbui. Uit een ver verleden duiken vooral invloeden van Neil Young, Love en The Beach Boys op, maar Avi Buffalo schuwt ook het net wat experimentelere werk niet en sluit hiermee aan bij bands als Grizzly Bear, Beach House en vooral Danielson Famile. Over het algemeen domineren echter de zonnige en zich in de meeste gevallen langzaam voortslepende popliedjes die dicht tegen het werk van The Shins aanschurken. De leden van Avi Buffalo moeten de 20 allemaal nog passeren, maar klinken op hun debuut opvallend volwassen. Met name het bij vlagen epische gitaarwerk op het debuut van Avi Buffalo verdient een pluim, maar ook de opvallende vocalen en het goede gevoel voor lekker in het gehoor liggende popliedjes verdienen een mooi rapportcijfer. Het debuut van Avi Buffalo blijkt bovendien een plaat met een dubbele bodem. De op het eerste gehoor soms zelfs bijna gezapige popliedjes van de Amerikanen blijken keer op keer voorzien van eigenzinnige en meer dan eens betoverende muzikale wendingen, waarvan met name de sterk vertegenwoordigde vleugjes psychedelica en West-Coast pop hun uitwerking niet missen. Hierdoor groeit een op het eerste gehoor aangename zomerplaat al snel uit tot een bescheiden meesterwerk en het debuut van Avi Buffalo is voorlopig nog niet uitgegroeid. Ieder jaar verdient een debuut van een band waarover we voorlopig nog niet zijn uitgepraat. Voor 2010 kunnen we stoppen met zoeken: Avi Buffalo is de naam. Erwin Zijleman

16 mei 2010

The Rolling Stones - Exile On Main Street (2010 Edition)

Vraag me een jaar lang elke week welke 25 platen ik meeneem naar een onbewoond eiland en je krijgt 52 keer een ander antwoord. In mijn lijstje van 25 is hooguit een handvol platen verzekerd van een vaste plek in de koffer. Hieronder Exile On Main Street van The Rolling Stones. Toen Exile On Main Street in 1972 verscheen, hadden de Stones al flink wat memorabele platen op hun naam staan, waaronder klassiekers als Beggars Banquet, Let It Bleed en Sticky Fingers. Exile On Main Street werd in eerste instantie niet juichend ontvangen. De plaat bevatte op het eerste gehoor weinig memorabele singles, was nogal donker en rauw van toon en liet een band horen die hoorbaar in verwarring was over haar muzikale toekomst. Toch zou Exile On Main Street al snel uitgroeien tot het meest indrukwekkende album van The Rolling Stones en bovendien tot een plaat die de rockmuziek op zijn kop zou zetten. Op Exile On Main Street experimenteerden The Rolling Stones nadrukkelijk met invloeden uit de soul, blues, folk, country en zelfs Caribische muziek, maar desondanks is Exile On Main Street toch vooral een rockplaat. Het is een rockplaat die 38 jaar na de oorspronkelijke release nog niets van zijn kracht en essentie heeft verloren. Het was even geleden dat ik de plaat hoorde, maar vrijwel onmiddellijk nadat de heruitgave van de klassieker in de cd-speler was verdwenen, werd ik weer geraakt door de rauwe rocksongs op Exile On Main Street. Bijgestaan door op dat moment vertrouwde muzikale vrienden als Billy Preston, Nicky Hopkins en een aantal blazers, grijpen de Stones je direct in opener Rocks Off stevig bij de strot, om vervolgens 18 tracks lang niet meer los te laten. Hoewel we inmiddels wel wat gewend zijn, valt direct weer op hoe rauw en ongepolijst Exile On Main Street klinkt. Het werd in 1972 nog heel even versleten voor ongeïnspireerde en door overmatig drugsgebruik aangetaste muziek, maar inmiddels hoor je een band die het sterrendom even is vergeten en kiest voor het maken van een compromisloze en juist bijzonder geïnspireerde en doorleefde plaat. Exile On Main Street heeft alles wat een goede rockplaat moet hebben en is nog altijd een niet te evenaren voorbeeld voor rockbands. Exile On Main Street is een plaat die 40, 30, 20 of 10 jaar geleden goed was, nu goed is, en ook over 10, 20, 30, 40, 50 of zelfs 100 jaar nog goed zal zijn. De opgepoetste versie van Exile On Main Street klinkt wat beter dan het origineel, maar klinkt gelukkig nog altijd rauw en ongepolijst. De bonus-disc bevat 10 songs die niet slecht zijn, maar ook niet veel toevoegen. Klassiekers als deze kun je misschien maar het beste horen in de oorspronkelijke vorm, al valt er op de fraai verzorgde reissue weinig tot niets aan te merken. Exile On Main Street is één van de belangrijkste en één van de meest memorabele platen uit de geschiedenis van de rockmuziek. Een plaat die iedereen moet hebben; in welke vorm dan ook. In mijn koffertje voor de onverhoopte reis naar een onbewoond eiland is nog steeds een plekje ingeruimd voor deze fantastische plaat. Ik denk niet dat dit ooit nog gaat veranderen. Erwin Zijleman

14 mei 2010

Emitt Rhodes - The Emitt Rhodes Recordings 1969-1973

Ik dacht mijn klassiekers wel te kennen, maar werd een aantal weken toch volledig verrast door ene Emitt Rhodes. The Emitt Rhodes Recordings 1969-1973 bevat alle muziek die deze Emitt Rhodes officieel uitbracht en bestaat uit 48 tracks op twee cd’s. Het zijn cd’s van een niveau dat ik maar zeer zelden tegen kom. Emitt Rhodes dook halverwege de jaren 60 op als voorman van de Californische band The Merry Go Round, maar begon al snel aan een solocarrière. Zijn titelloze debuut uit 1970 werd goed ontvangen, maar hierna bezweek Emitt Rhodes al snel onder de druk die hem door zijn platenmaatschappij werd opgelegd (onder andere door elk half jaar een nieuwe plaat van hem te verlangen). Rhodes zou nog drie uitstekende platen maken, maar verruilde vervolgens zijn bestaan in de spotlights voor een bestaan als technicus in de studio. Na beluistering van The Emitt Rhodes Recordings 1969-1973 begrijp ik niet waarom zijn vier platen hem niet wereldberoemd hebben gemaakt en vraag ik me bovendien af hoeveel moois Emitt Rhodes nog had kunnen maken als hij niet in de tang van een onrechtvaardig platencontract was beland. Dat laatste zullen we nooit weten, maar voor herontdekking van de geweldige songs van Emitt Rhodes is het gelukkig niet te laat. The Emitt Rhodes Recordings 1969-1973 laat muziek horen die sterk is geïnspireerd door The Beatles en in een aantal gevallen van de hand van Paul McCartney hadden kunnen zijn. De songs op zijn titelloze debuut uit 1970 zijn misschien nog wel sterker dan die op McCartney’s veelgeprezen solodebuut uit hetzelfde jaar en hebben de tand des tijd uitstekend doorstaan. De raakvlakken met Paul McCartney bleven gedurende de carrière van Emitt Rhodes bestaan, ook toen Rhodes op zijn tweede plaat wat meer de rock kant op ging en in zijn laatste actieve jaren als muzikant de wegen van Harry Nilsson verkende, maar de songs van Emitt Rhodes hebben soms ook wel wat van die van George Harrison en Jon Lennon. Het leverde Rhodes aan het begin van de jaren 70 de bijnaam “the one-man Beatles” op, maar op één of andere manier werkte dit niet in zijn voordeel. Sinds het materiaal van Emitt Rhodes (1970), Mirror (1971), The American Dream (1971) en Farewell To Paradise (1973) zijn vier decennia verstreken, maar de muziek van Emitt Rhodes heeft na al die jaren nog veel impact. Sinds mijn ontdekking van The Emitt Rhodes Recordings 1969-1973 word ik vermaakt door de man’s perfecte popsongs en ben ik gefascineerd door al het nieuws dat deze songs keer op keer laten horen. Mijn geschiedenis van de popmuziek is opeens vier klassiekers rijker, prachtig verzameld op de twee cd’s van The Emitt Rhodes Recordings 1969-1973. Iedereen die de popmuziek een warm hart toedraagt zou ze in huis moeten halen. Erwin Zijleman

13 mei 2010

The National - High Violet

Het uit New York afkomstige The National draait inmiddels zo’n 10 jaar mee en heeft zich in die tien jaar opgewerkt tot één van de meest interessante bands van het moment. The National had hier slechts vier platen voor nodig: het slechts in kleine kring opgemerkte The National uit 2001, cultplaat Sad Songs For Dirty Lovers uit 2003, doorbraakplaat Alligator uit 2005 en de bands’s beste plaat tot dusver, Boxer uit 2007. Het zijn vier platen die door de critici de hemel in zijn geprezen, waardoor de muziek van The National de cultstatus zo langzamerhand wel is ontgroeid, met name in de Verenigde Staten waar The National inmiddels wordt gerekend tot de grote jongens. Met High Violet voegt The National nog een plaat toe aan haar misschien niet erg omvangrijke, maar inmiddels wel indrukwekkende oeuvre. Het op het roemruchte 4AD label verschenen High Violet is The National’s meest ambitieuze en meest veelzijdige plaat tot dusver. De muziek van de band was in het verleden al niet makkelijk te classificeren, maar schiet dit keer alle kanten op. High Violet bevat aan de ene kant nadrukkelijk invloeden uit de Amerikaanse rootsmuziek, maar laat zich op High Violet ook stevig inspireren door Britse popmuziek uit de jaren 80 en avontuurlijke Amerikaanse rockmuziek van recentere datum. Beluistering van High Violet roept hierdoor nogal uiteenlopende associaties op. Het ene moment ben je terug in de 80s bij The Smiths, het volgende moment kom je uit bij The Arcade Fire of TV On The Radio, om vervolgens toch weer iets van Wilco, Tindersticks of The American Music Club te horen. Laten we het er maar op houden dat de muziek van The National zich niet makkelijk laat vergelijken met de muziek van anderen en overweg kan binnen meerdere genres. High Violet is over het algemeen genomen een stemmige en donkere plaat, al bevat de nieuwe plaat van de Amerikanen ook een aantal songs die niet zouden misstaan op de radio of op de podia van de grote zomerfestivals. The National is op High Violet gegroeid, maar heeft deze groei bewerkstelligd zonder concessies te doen. Dat is knap. Ook op High Violet maakt The National weloverwogen en vaak wat complexe muziek. De songs op High Violet zijn vaak rijk georkestreerd en voorzien van knap in elkaar stekende arrangementen, maar desondanks klinkt de muziek van The National over het algemeen rauw, indringend en stemmig en wordt er voor je gevoel geen noot teveel gespeeld. Hoewel High Violet toegankelijker is dan Boxer , maakt The National nog altijd muziek die je op je in moet laten werken. Wanneer dit eenmaal is gebeurd openbaart zich muziek van een zo nu en dan bijna onwerkelijke schoonheid. The National heeft met High Violet niet alleen haar vijfde uitstekende plaat gemaakt, maar heeft zich wat mij betreft wederom weten te overtreffen; iets wat gezien het bijzonder hoge niveau van Boxer een prestatie van formaat mag worden genoemd. Erwin Zijleman

12 mei 2010

Harlem - Hippies

Ik weet niet wat het is, maar platen die rijkelijk citeren uit de 60s kunnen momenteel rekenen op mijn onvoorwaardelijke sympathie. De Dum Dum Girls maken met hun debuut I Will Be inmiddels al weken overuren in mijn cd-speler, maar krijgen steeds meer concurrentie van het oorspronkelijk uit het desolate Tucson, Arizona, afkomstige maar inmiddels vanuit het hippe Austin, Texas, opererende Harlem. Hippies heet het debuut van het trio en dat is een vlag die de lading niet helemaal dekt. Harlem vindt haar belangrijkste inspiratie weliswaar in de jaren 60, maar heeft niet veel geluisterd naar de hippiemuziek uit dit decennium. In plaats hiervan domineren invloeden uit de garagerock en de Britse popmuziek uit deze periode. Hippies klinkt als een mix van The Beatles in The Kinks die zijn neergestreken in de Amerikaanse garagerock scene. Harlem maakt muziek die met gemak 45 jaar oud zou kunnen zijn, maar anno 2010 heeft deze muziek nog niets van zijn glans verloren, integendeel. Op Hippies domineren eenvoudige maar o zo effectieve gitaarloopjes, een ondersteunende ritmesectie en Beatlesque vocalen. Het zijn eenvoudige middelen, maar in combinatie met de bij vlagen geniale popliedjes van Harlem is de uitwerking vernietigend. Hippies is een plaat die je maar één keer hoeft te horen en vervolgens ben je hopeloos verloren. De lekker rammelende popliedjes van Harlem klinken zo aanstekelijk en tijdloos dat je ze eigenlijk al mee kunt zingen voor je ze maar één keer gehoord hebt. Hierna worden ze eigenlijk alleen maar beter en leuker. Het is misschien een eenvoudig kunstje dat Harlem beheerst, maar op Hippies beheerst het trio dit kunstje wel tot in de perfectie. Waar op dit soort platen eenvormigheid op de loer ligt, klinkt Hippies lekker afwisselend. De meeste songs op het debuut van Harlem volgt eenzelfde stramien, maar toch klinken alle songs net anders. Hippies laat zich beluisteren als een verzameling hits uit een ver verleden, die onmiddellijk doet verlangen naar veel en veel meer. Beluistering is niet zonder gevaar. Als Hippies van Harlem eenmaal in je hoofd zit, ben je voorlopig niet van deze geweldige plaat af. Je bent dus gewaarschuwd. Erwin Zijleman

11 mei 2010

Untied States - Instant Everything, Constant Nothing

Untied States (geen typefout) is een band uit Atlanta, Georgia, die ondanks twee prima platen tot dusver nog geen potten weet te breken aan deze zijde van de Atlantische Oceaan. Ook de band’s derde plaat Instant Everything, Constant Nothing krijgt hier tot dusver nauwelijks aandacht. Dat is jammer, want de Amerikanen hebben een opvallende plaat gemaakt, die wat mij betreft na enige gewenning best bij een breed publiek in de smaak zou kunnen vallen. De muziek van Untied States is niet heel makkelijk in een hokje te duwen. De muziek van de band bevat flink wat invloeden uit de post-punk, maar ook invloeden uit uiteenlopende genres als post-rock, alt-rock, indie-rock en meer experimentele muziek hebben hun weg gevonden in de muziek van Untied States. Iemand die aan een half woord genoeg denkt te hebben, zou zomaar kunnen concluderen dat moeilijkdoenerij regeert op de platen van de Untied States, maar dat valt in de praktijk best mee. Instant Everything, Constant Nothing is een plaat met muziek die wat mij betreft mag worden omschreven als ietwat complexe rockmuziek, die over het algemeen niet de makkelijkste weg kiest maar ook niet al te ver buiten de gebaande paden geraakt. Untied States maakt muziek die je een paar keer moet horen, maar vervolgens wel blijft verrassen. Het is muziek die je met name in het begin vaak op het verkeerde been zal zetten, maar die tegelijkertijd de fantasie blijft prikkelen. Instant Everything, Constant Nothing doet me persoonlijk vooral denken aan Radiohead. De gitaarband Radiohead om precies te zijn, want de muziek van Untied States is gelukkig niet van Kid A proporties; het blijft rockmuziek. Toch is het met name in het begin even doorbijten, want Untied States is niet vies van een tempowisseling of onverwachte wending. Als je hier eenmaal aan gewend bent valt er echter veel op zijn plaats en valt er veel te genieten. In veel van de tracks op Instant Everything, Constant Nothing contrasteert gitaargeweld op fraaie wijze met elektronica. Veel van de tracks hebben een psychedelisch tintje, maar zweverige geluidstapijten kunnen in een fractie van een seconde omslaan in meedogenloze riffs. Untied States heeft met Instant Everything, Constant Nothing een plaat gemaakt die kiest voor het avontuur en het experiment, maar hier niet compleet in los slaat. Net als Radiohead maakt Untied States ontoegankelijke muziek binnen de kaders van de rockmuziek; een nog altijd zeldzame combinatie. Omdat Untied States dit ook nog eens zeer verdienstelijk doet sluit ik een grote toekomst voor deze band niet uit. Eindeloos wachten op een nieuwe Radiohead plaat is in ieder geval niet nodig, want deze derde plaat van Untied States is op zijn minst een waardig alternatief. Een aanrader voor iedere rockliefhebber die in is voor wat variatie en avontuur. Erwin Zijleman

10 mei 2010

Jesse Malin & The St. Marks Social - Love It To Life

De Amerikaanse singer-songwriter Jesse Malin wist een jaar of zeven een relatief groot publiek te bereiken met zijn debuut The Fine Art Of Self Destruction. Dat had hij voor een belangrijk deel te danken aan zijn drinkmaatje Ryan Adams die het debuut produceerde. Of Jesse Malin alle aandacht ook had gekregen zonder de steun van de op dat moment behoorlijk populaire Ryan Adams zal altijd een vraag blijven, maar The Fine Art Of Self Destruction was zeker geen slechte plaat. Malin toonde zich op zijn solodebuut (hij timmerde in een eerder stadium al aan de weg met de punkbands Heart Attack en D Generation) een begenadigd songwriter, een doorleefd zanger en een prima gitarist en liet horen zowel in het rauwe en stevige als in het wat meer ingetogen werk uitstekend uit de voeten te kunnen. Ook Malin’s tweede plaat, The Heat uit 2004, was een prima plaat, die net als het debuut niet over aandacht had te klagen. Toen Ryan Adams gedurende de tweede helft van de jaren 00 ook maar een gewoon mens bleek, nam ook de aandacht voor het werk van Jesse Malin af. Met het in 2007 verschenen Glitter In The Gutter leverde de New Yorker nog wel een verrassend sterke cd af, waarop naast Ryan Adams niemand minder dan Bruce Springsteen opdook. Sinds Glitter In The Gutter maakte Jesse Malin een tweetal overbodige live-platen en een al evenmin essentiële plaat met covers (On Your Sleeve). Iedereen die Jesse Malin inmiddels had afgeschreven was echter te vroeg, want met het “debuut” van Jesse Malin & The St. Marks Social is Malin weer helemaal terug. Jesse Malin formeerde voor zijn nieuwe plaat een geïnspireerd spelende band en deed hiernaast een beroep op muzikale vrienden, waarvan de al jaren onzichtbare Ryan Adams en voormalig tieneridool Mandy Moore het meest opvallen. Love It To Life is een plaat zonder al teveel poespas. Malin schrijft down to earth songs die lekker stevig kunnen rocken of op het gevoel kunnen spelen en heeft een band samengesteld die dit materiaal perfect kan spelen. Zijn rauwe strot is de kers op de taart. Love It To Life van Jesse Malin & The St. Marks Social bevat een serie songs die niet direct opzien baren, maar naarmate je deze plaat vaker hoort wordt steeds duidelijker dat het songs van hoog niveau betreft. Net als bijvoorbeeld Bruce Springsteen maakt Jesse Malin rocksongs die direct lekker klinken, maar de eendimensionaliteit pas ontstijgen wanneer je ze vaker hebt gehoord. Love It To Life is geen plaat die je dingen laat horen die je nog nooit eerder gehoord hebt, maar bevat wel een serie songs die gewoon goed zijn. Het levert een plaat of die geen opzien zal baren maar wel veel respect afdwingt. Soms is dat gewoon genoeg. Erwin Zijleman

09 mei 2010

Peter Wolf - Midnight Souvenirs

Peter Wolf was van 1967 tot 1983 zanger van de J. Geils Band. In Nederland kennen we deze band vooral van de uit het begin van de jaren 80 stammende hits Love Stinks, Freeze Frame en Centerfold, maar voor het in muzikaal opzicht veel interessantere werk van de J. Geils Band moeten we terug naar de jaren 70, toen de band met haar bluesy rockmuziek menig Amerikaans podium in vuur en vlam zette; iets wat de muziekliefhebbers in Europa overigens grotendeels ontging. Na zijn vertrek uit de J. Geils Band begon Peter Wolf aan een solocarrière., welke in 27 jaar een zevental platen heeft opgeleverd. Het is in kwantitatief opzicht geen opzienbarende productie, maar waar de J. Geils Band op haar platen altijd wat wisselvallig was, zijn de platen van Peter Wolf in kwalitatief opzicht van een constant en opvallend hoog niveau. Op zijn eerste soloplaten bleef Peter Wolf nog betrekkelijk dicht bij het werk van zijn voormalige werkgever, maar dit evolueerde langzaam maar zeker in een eigen geluid. Het resulteerde in 2002 in Peter Wolf’s beste soloplaat tot dat moment: Sleepless. Sleepless is wat mij betreft een zwaar onderschatte plaat. Bijgestaan door onder andere voormalig J. Geils Band maatje Magic Dick en vriend Keith Richards (die de J. Geils Band meerdere malen liet openen voor The Stones) imponeert Peter Wolf op Sleepless met rauwe en doorleefde muziek vol invloeden uit de blues, folk, country, rock en soul. Sleepless had Peter Wolf definitief op de kaart moeten zetten als muzikale grootheid, maar helaas kreeg de plaat niet de waardering die hij zo verdiende. Bijna 8 jaar na Sleepless is Peter Wolf eindelijk terug met een nieuwe plaat, Midnight Souvenirs. Ondanks de vele jaren die zijn verstreken klinkt Midnight Souvenirs als een logisch vervolg op Sleepless. Ook op zijn nieuwe plaat blijkt Peter Wolf thuis in vele genres, variërend van folk, country en blues tot soul, rhythm & blues en (roots)rock, en toont hij zich wederom een geweldig zanger. Wolf schreef, net als op Sleepless, de meeste songs samen met componist Will Jennings en het zijn songs waaraan helemaal niets mankeert. Bijgestaan door een aantal ouwe rotten uit het vak worden de veelzijdige songs op Midnight Souvenirs op gloedvolle wijze uitgevoerd. Peter Wolf is uitstekend bij stem en is gedurende de jaren eigenlijk alleen maar beter gaan zingen. Zowel in zijn uppie als in een drietal buitengewoon fraaie duetten (met Neko Case, Merle Haggard en Shelby Lynne) staat de stem van Peter Wolf garant voor kippenvel. Het maakt hierbij niet zoveel uit of hij een stevige rocksong, doorleefde blues of broeierige soul vertolkt; de rauwe strot van Peter Wolf doet iets met je of je dat nu wilt of niet. Midnight Souvenirs is een buitengewoon knappe plaat die getuigt van heel veel vakmanschap. Ondanks alle ervaring die voor deze plaat werd ingeschakeld klinkt Midnight Souvenirs nergens routineus. Peter Wolf heeft een plaat afgeleverd die van de eerste tot de laatste seconde urgent en gepassioneerd klinkt. Wolf mag de pensioengerechtigde leeftijd inmiddels vrijwel bereikt hebben, maart levert met Midnight Souvenirs zijn beste plaat tot dusver af en wat mij betreft een klassieker. Het is een plaat die in geen enkele platenkast mag ontbreken. Punt. Erwin Zijleman

08 mei 2010

The Avett Brothers - I And Love And You

Nu dan eindelijk uit in Nederland. Het blijft een geweldige plaat en daarom nogmaals aandacht voor The Avett Brothers .....
.....Bij het bestuderen van de vele jaarlijstjes die momenteel worden gepubliceerd, ga ik vooral op zoek naar die ene plaat die ik het afgelopen jaar heb gemist. In het altijd mooie jaarlijstje van de gerenommeerde Amerikaanse muzieksite PopMatters (http://www.popmatters.com) bracht deze zoektocht me, toch wel enigszins onverwacht, tot de top 3. Direct na de te verwachten platen van Animal Collective en Grizzly Bear vinden we in de top 3 van PopMatters immers I And Love And You van The Avett Brothers. Nu was ik tot dusver nog niet echt onder de indruk van de muziek van de band rond de broers Scott en Seth Avett. Op hun vorige platen maakten The Avett Brothers een aardige, maar zeker niet opzienbarende, mix van folk, country, bluegrass, hillbilly, punk en rock ’n roll. Muziek die het vast prima doet op het podium, maar op de plaat toch wat tekort kwam om heel lang te blijven boeien. Het is een verhaal dat niet op gaat voor I And Love And You, want The Avett Brothers hebben een totaal andere plaat gemaakt dan we van de band gewend zijn. Waar de band haar heil tot dusver vooral zocht in uptempo songs, wordt op I And Love And You flink gas terug genomen en domineren de ballads. Het is voornamelijk ingetogen muziek die opvalt door een warm geluid, fraaie pianoklanken, bij vlagen hemeltergend mooie zang, harmonieën om van te watertanden en een productie om in te lijsten. Dat laatste is overigens niet verwonderlijk, want voor de productie van I And Love And You tekende niemand minder dan Rick Rubin. Op hun nieuwe plaat doen The Avett Brothers me af en toe denken aan de muziek van The Jayhawks in hun hoogtijdagen, maar ook de vergelijking met Ryan Adams in zijn eerste solojaren of het vorig jaar zo bejubelde Fleet Foxes is niet helemaal onzinnig. De muziek van The Avett Brothers op I And Love And You is op het eerste gehoor aangenaam en bijna lichtvoetig, maar al snel blijken de bijna epische ballads van de band over het vermogen te beschikken om diep onder de huid te kruipen. I And Love And You is een mooie en stemmige plaat, die voorlopig alleen maar mooier en stemmiger wordt. In veel recensies wordt de plaat inmiddels afgedaan als een knieval voor de commercie, maar als ik moet kiezen sluit ik me zonder enige twijfel aan bij het PopMatters kamp. I And Love And You van The Avett Brothers is immers een plaat die de temperatuur in deze koude wintermaand moeiteloos met vele graden laat stijgen. Dat is niet iedereen gegeven. Erwin Zijleman


07 mei 2010

The Tallest Man On Earth - The Wild Hunt

Achter The Tallest Man On Earth gaat de Zweedse singer-songwriter Kristian Matsson schuil. Matsson debuteerde twee jaar geleden met Shallow Grave; een plaat die in kleine kring werd bejubeld, maar door het grote publiek werd gemist. Ik moet eerlijk bekennen dat ik de plaat destijds zelf ook over het hoofd heb gezien, maar toen ik hem een paar weken geleden alsnog hoorde was ik diep onder de indruk. The Tallest Man On Earth maakt op Shallow Grave uiterst sobere singer-songwriter muziek die doet denken aan de muziek die Bob Dylan in zijn jongste jaren maakte, maar dan net wat traditioneler. Waar Dylan zich aan het begin van zijn carrière richtte op de hippe folkscene van New York, is Tallest Man On Earth meer gericht op de muzikale tradities van het Amerikaanse platteland, wat Shallow Grave een bijzonder geluid geeft. De songs op Shallow Grave zijn ingetogen en doen traditioneel aan, maar blijken stuk voor stuk groeibriljanten. Het zijn typeringen die ook allemaal van toepassing zijn op de tweede plaat van The Tallest Man On Earth, The Wild Hunt. The Wild Hunt gaat in grote lijnen verder waar Shallow Grave twee jaar geleden ophield, maar laat een zelfverzekerdere en betere muzikant horen. Kristian Matsson is op The Wild Hunt beter gaan zingen en heeft een aantal songs geschreven die nog dieper onder je huid kruipen dan de parels op zijn debuut. Ook The Wild Hunt roept associaties op met de muziek van een jonge Bob Dylan, al hoor ik er hier en daar ook wel een jonge Springsteen in. De songs van The Tallest Man On Earth zijn wederom uiterst sober. De meeste songs moeten het doen met het fraaie akoestische gitaarspel van Kristian Matsson en zijn karakteristieke stem. Invloeden van het Amerikaanse platteland zijn ook dit keer nadrukkelijk aanwezig, maar desondanks klinkt de muziek van The Tallest Man On Earth eigentijds en toch ook typisch Scandinavisch. Ook op The Wild Hunt weet Kristian Matsson met minimale middelen een maximaal effect te sorteren. De songs van de Zweed zijn sober en betrekkelijk eenvoudig, maar ze raken je vrijwel zonder uitzondering diep in de ziel. Het is momenteel overvol in het genre van de folky singer-songwriters, maar The Tallest Man On Earth blijkt ook op The Wild Hunt weer een klasse apart. Een ieder die op zoek is naar een intieme folkplaat die je tot tranen toe kan roeren hoeft niet verder te zoeken: The Wild Hunt van The Tallest Man On Earth is in deze categorie vooralsnog de te kloppen plaat. Erwin Zijleman

06 mei 2010

Dum Dum Girls - I Will Be

I Will Be van de Amerikaanse band Dum Dum Girls kwam misschien net een minuut uit de speakers en ik wist het al: briljante plaat! Inmiddels is het debuut van de Amerikaanse meidenband al heel vaak voorbij gekomen en wat mij betreft wordt I Will Be alleen maar leuker. De band rond ene Dee Dee (het alter ego van Kristin Gundred) citeert op haar debuut schaamteloos uit een paar decennia popmuziek en maakt nagenoeg perfecte popliedjes. Het zijn popliedjes die je voor je gevoel allemaal al eens gehoord hebt, maar ze klonken nog nooit zo lekker als vandaag. Dum Dum Girls maakt op haar debuut girl pop, zoals die in de jaren 60 aan de hand van Phil Spector werd gemaakt, in de jaren 70 door Blondie en in de jaren 80 door The Go-Go’s. Phil Spector moet voorlopig brommen en daarom werd voor de productie van I Will Be een beroep gedaan op Richard Gottehrer, die in het verleden werkte met, je raadt het al, Blondie en The Go-Go’s. Nu zijn er meer meidengroepen geweest die de mosterd in de 60s, 70s en 80s haalden, maar Dum Dum Girls is een geval apart. De 60s meidenpop van het viertal is immers overgoten met flink wat invloeden van The Ramones en The Jesus And Mary Chain. De popsongs van Dum Dum Girls worden in sneltreinvaart afgewerkt, rammelen aan alle kanten, klinken volstrekt tijdloos en door het laagje gitaarnoise lekker gruizig. In muzikaal opzicht stelt het niet zo heel veel voor, maar wat klinkt het allemaal verschrikkelijk lekker. Naar variatie zul je tevergeefs zoeken op I Will Be, want eerlijk gezegd klinken alle songs hetzelfde, maar het zijn wel stuk voor stuk geheide hits. I Will Be werd met eenvoudige middelen opgenomen en zal voor audiofielen geen traktatie zijn, maar op een of andere manier maakt het de songs van Dum Dum Girls voor mij alleen maar aantrekkelijker. Houterige en soms wat blikkerige drums, rauwe en soms licht psychedelische gitaarloopjes, flink wat echo en feedback en onweerstaanbare vrouwenvocalen (met hier en daar een verdwaalde mannenstem) vormen de basis waarop Dum Dum Girls het ene na het andere briljante popliedje uit de hoge hoed tovert. De een is nog simpeler dan de ander, maar op een of andere manier klopt het allemaal precies. Dum Dum Girls hebben met I Will Be een plaat gemaakt waarop heel veel maar tegelijkertijd ook helemaal niets valt aan te merken. De noisy kauwgomballenpop van de Califiornische meiden is van het soort dat direct in de smaak valt, maar deze keer houdt deze smaak ook verbazingwekkend lang aan. Kortom, een briljante plaat, maar dat zei ik in de eerste zin van deze recensie eigenlijk al. Erwin Zijleman

05 mei 2010

Roky Erikcson & Okkervil River - True Love Cast Out All Evil

Het is op zijn minst een opvallende combinatie: Roky Erickson en Okkervil River. Roky Erickson is een bijna vergeten cultheld uit een ver verleden. Halverwege de jaren 60 voerde Erickson de legendarische psychedelica pioniers 13th Floor Elevators aan en leek hij zich te scharen onder de muzikale grootheden van dat moment, maar aan het eind van de jaren 60 kwam hij, mede door zeer fanatiek drugsgebruik, terecht in een psychiatrische inrichting en werd hij eigenlijk nooit meer de oude. Okkervil River moet worden gerekend tot de leukere nieuwe bands van het afgelopen decennium en leverde met Down The River Of Golden Dreams (2002), Black Sheep Boy (2005), The Stage Names (2007) en The Stand Ins (2008) inmiddels al een kwartet vijfsterren platen af. De band uit Austin, Texas, ontfermde zich het afgelopen jaar over de inmiddels 62-jarige Erickson, die de afgelopen 40 jaar slechts heel af en toe iets van zich liet horen en slechts zeer sporadisch indruk maakte. Het resultaat van deze samenwerking is het onlangs verschenen True Love Cast Out All Evil. Het blijkt een verrassend sterke plaat die zowel recht doet aan Roky Erickson’s legendarische status als aan de relatief nieuw verworven status van Okkervil River. True Love Cast Out All Evil is meer een plaat van Roky Erickson dan een plaat van Okkervil River. Op de plaat, die opent en afsluit met opnamen die Erickson aan het begin van de jaren 70 maakte in de psychiatrische inrichting waarin hij destijds verbleef, staan de songs van de levende legende centraal en doet Okkervil River niet veel meer dan het scheppen van de juiste voorwaarden; een taak die overigens niet onderschat mag worden. True Love Cast Out All Evil laat een kwetsbare en doorleefde muzikant horen. Roky Erickson is getekend door het verleden en geen schim meer van de man die hij ooit was, maar diep onder alle ellende heeft hij zijn songwriting skills weer gevonden. Op True Love Cast Out All Evil is Roky Erickson opvallend goed bij stem en klinkt hij geïnspireerd en gedreven. Mede dankzij de frisse aanpak van Okkervil River klinken de meeste songs op True Love Cast Out All Evil behoorlijk eigentijds, al hebben ze tegelijkertijd oor voor de hoogtepunten uit 50 jaar popmuziek. Roky Erickson doet, misschien wel voor het eerst in zijn carrière, geen poging om de hoogtijdagen van 13th Floor Elevators te doen herleven, maar verrast met persoonlijke en uiterst doorleefd klinkende songs die in meerdere genres uit de voeten kunnen. Het zijn songs die vrijwel onmiddellijk weten te ontroeren en te imponeren. Een man die 40 jaar geleden min of meer voorgoed werd afgeschreven levert een plaat op die gehoord moet worden. Het zou wel eens één van de grootste verrassingen van 2010 kunnen zijn. Erwin Zijleman

04 mei 2010

Sam Amidon - I See The Sign

De in Brattleboro, Vermont, geboren singer-songwriter Sam Amidon kreeg tijdens zijn jeugd de Appalachen folk met de paplepel ingegoten. Authentiek klinkende folkmuziek domineerde dan ook op zijn eerste platen, waarvan ik er wel een aantal voorbij heb horen komen, maar grote indruk hebben ze nooit gemaakt. Dat ligt anders voor de man’s nieuwe plaat I See The Sign; een plaat die veel te lang op de stapel heeft gelegen, maar die sinds hij er van af is overuren maakt in mijn cd speler. Ook op I See The Sign domineren ingetogen en ambachtelijk klinkende folksongs, maar I See The Sign klinkt totaal anders dan de andere platen van Sam Amidon. Dat is voor een belangrijk deel de verdienste van de strijkerarrangementen van Nico Muhly (die eerder met Björk werkte en vorig jaar zijn stempel drukte op Grizzly Bear’s Veckatimest en The Crying Light van Antony and the Johnsons), de productie van Valgeir Sigurosson (die we onder meer kennen van platen van Björk, Bonnie ‘Prince’ Billy en CocoRosie) en de adembenemende muzikale accenten van multi-instrumentalist Shahzad Ismaily (die de afgelopen jaren opdook op platen van onder andere Lou Reed, Tom Waits, Jolie Holland, Laura Veirs en Bonnie 'Prince' Billy). Muhly, Sigurosson en Ismaily hebben de sobere folksongs van Sam Amidon voorzien van een sprankelende en betoverende orkestratie waarin strijkers en blazers domineren en flarden elektronica zorgen voor het avontuur. Onder de door Muhly, Sigurosson en Ismaily aangebrachte suikerlaag zitten nog altijd ambachtelijk klinkende folksongs verstopt. Sam Amidon doet door zijn stem en benadering wel wat denken aan Nick Drake, al heeft de muziek van de Amerikaan ook iets eigenzinnigs en eigentijds. Waar de muziek van Sam Amidon me in het verleden al na een paar tracks begon te vervelen, houdt I See The Sign de aandacht moeiteloos vast. Op I See The Sign vertolkt Amidon voornamelijk folk-, blues- en gospeltraditionals, die hij eerst terugbrengt tot de essentie en vervolgens compleet naar zijn eigen hand zet. I See The Sign is een plaat waarin je steeds weer nieuwe dingen hoort. Het is een plaat met songs die je tot op het bot kunnen raken, maar die ook de fantasie blijven prikkelen. Sam Amidon doet op zijn nieuwe plaat iets wat wel eerder is gedaan, maar slechts zeer zelden was het resultaat zo geslaagd als op I See The Sign; een plaat die zowel traditioneel als vooruitstrevend mag worden genoemd. Als dan ook Beth Orton nog eens komt opdraven voor een aantal geslaagde vocale bijdragen is het feest compleet. Humo heeft I See The Sign alvast uitgeroepen tot de plaat van het jaar. Dat gaat misschien wat ver, maar dat Sam Amidon een unieke en bij vlagen wonderschone plaat heeft gemaakt durf ook ik niet te ontkennen. Erwin Zijleman