31 maart 2011

The Crookes - Chasing After Ghosts

In Engeland is Chasing After Ghosts, het debuut van de uit Sheffield afkomstige band The Crookes, de afgelopen weken onthaald als een ware sensatie. Helemaal onverwacht kwam deze sensatie overigens niet, want afgelopen december zag ik de naam van de band al meerdere malen opduiken in de lijstjes met de muzikanten die 2011 volgens de Britse muziekpers kleur zouden gaan geven. Is alle ophef aan de andere kant van de Noordzee terecht? Daar kan ik kort over zijn: Ja! Chasing After Ghosts van The Crookes heeft alles wat nodig is om de plaat uit te laten groeien tot een klassiek debuut. Hierbij verdient de band overigens niet direct de originaliteitprijs, want over de belangrijkste inspiratiebron van de band hoef je niet lang na te denken. Chasing After Ghosts is in vrijwel alle opzichten stevig beïnvloedt door het werk van The Smiths, inclusief de gekwelde zang en de bijna literair aandoende teksten. Het gaat me echter te ver om The Crookes een Smiths-kloon te noemen. In muzikaal opzicht zijn er zeker de nodige raakvlakken, maar The Crookes beperken zich zeker niet tot het geluid van The Smiths en verwerken net zo makkelijk invloeden uit de 50’s rock & roll of doo-wop als invloeden van uiteenlopende bands als The La’s, Orange Juice, Aztec Camera, Belle & Sebastian of juist meer eigentijdse band als Vampire Weekend en, vooruit, The Libertines. Chasing After Ghosts is hierdoor een plaat die het ene moment ook best 25 jaar geleden had kunnen worden gemaakt, maar het volgende moment weer nadrukkelijk met beide benen in het heden staat. Zeker na beluistering van de laatste plaat van The Strokes, die ik net voorgoed uit de cd-speler heb verbannen, valt op hoe emotievol en volwassen de muziek van The Crookes klinkt. De band bestaat misschien uit een stel jonge honden, maar het zijn stuk voor stuk gekrenkte zielen die ook nog eens hun klassiekers uit 55 jaar rock ’n roll kennen. De band kan uitstekend uit de voeten in meer uptempo songs met aanstekelijke gitaarloopjes en treurzang, maar ook wanneer The Crookes flink gas terug neemt blijft de band overeind. Ik ben altijd sceptisch wanneer een nieuw bandje al op voorhand wordt uitgeroepen tot één van de sensaties van een aankomend muziekjaar, maar na herhaalde beluistering van Chasing After Ghosts kan ik alleen maar concluderen dat de Britse muziekpers met The Crookes in de roos heeft geschoten. Chasing After Ghosts is niet alleen een plaat die vermaakt met tijdloze Britpop, maar beschikt ook absoluut over de potentie om uit te groeien tot één van de memorabele debuten van 2011. Erwin Zijleman

30 maart 2011

Lost Bear - Limshasa

Er wordt al enige tijd reikhalzend uitgekeken naar het debuut van de uit Utrecht afkomstige band Lost Bear. De band timmerde de afgelopen jaren stevig aan de weg op het podium en wist zich in de kijker te spelen van Nederlandse “bandwatchers” als VPRO’s 3voor12, OOR en Kindamuzik, die Lost Bear al ver voor de release van het debuut van de band hebben uitgeroepen tot grote belofte voor de toekomst. Op 1 april verschijnt dan eindelijk het debuut van Lost Bear en dat is zeker geen grap. Op Limshasa imponeert de band, die onder andere twee drummers (!) en een trompettist (!!) in de gelederen heeft, met rockmuziek die je mee terugneemt naar de hoogtijdagen van met name Dinosaur Jr. (hoogtijdagen die overigens tot op de dag van vandaag voortduren) maar ook met twee benen in het heden staat. Invloeden uit de eigenwijze indierock uit de jaren 90 (denk aan Dinosaur Jr., maar ook zeker aan bands Pavement, Modest Mouse, Hüsker Dü, Sonic Youth, het recent weer opgedoken Buffalo Tom en zelfs aan Nirvana en Pearl Jam) staan centraal op het debuut van Lost Bear, maar gelukkig gaat de band een stuk verder dan het nauwgezet reproduceren van de overigens bijzonder smakelijke gitaarmuziek uit dit al weer deels vergeten decennium. Limshasa staat vol met authentiek maar tegelijkertijd hedendaags klinkende rocksongs. Het zijn songs die vol onverwachte wendingen zitten, maar toch ook bijzonder toegankelijk en aangenaam uit de speakers knallen. Er zijn meer bands als Lost Bear, maar de Utrechters zijn wat mij betreft net wat eigenwijzer en onderscheiden zich hierdoor met gemak van de concurrentie. Dit uit zich niet alleen in de instrumentkeuze (naast een trompet schuwt Lost Bear ook onder andere de mondharmonica niet), maar vooral in de wijze waarop de band constant buiten de gebaande paden treedt. De muziek op het deels op de Balkan (dat hoor ik dan weer niet) opgenomen Limshasa klinkt aan de ene kant bekend in de oren, maar zet je toch ook steeds op het verkeerde been. Hierbij kan een toegankelijke rocksong ontaarden in chaos, maar Lost Bear bewandelt gelukkig ook net zo makkelijk de tegengestelde route. Limshasa is mijn eerste kennismaking met de muziek van Lost Bear en ik moet zeggen dat de plaat mijn verwachtingen op alle fronten heeft overtroffen. Ik ga er echter van uit dat de plaat ook zal voldoen aan de veel hogere verwachtingen van de hierboven genoemde bandwatchers, wat de conclusie rechtvaardigt dat Lost Bear zich met haar debuut schaart onder de smaakmakers van de Nederlandse rockmuziek. Een hele knappe plaat van een band waarvan we hopelijk nog veel meer gaan horen. Erwin Zijleman

29 maart 2011

De Staat - Machinery

Met Wait For Evolution leverde De Staat uit Nijmegen ruim twee jaar geleden een verrassend sterk en veelzijdig debuut af. De band die voor de release van haar debuut nog wat oneerbiedig en vooral te gemakkelijk in het hokje stonerrock werd geduwd, bleek van vele markten thuis en leverde een plaat af die op dat moment weliswaar wat atypisch was voor het Excelsior label, maar wel voldeed aan de hoge kwaliteitsnorm die dit label zichzelf oplegt. De Staat heeft Excelsior inmiddels verruild voor het label van producer en muzikant (Masters Of Reality) Chris Goss, hetgeen nog maar eens onderstreept dat de band internationale ambities heeft. Terecht overigens, want wat is Machinery een goede plaat. Waar Wait For Evolution nog vooral een soloplaat was van voorman Torre Florim, horen we op Machinery een hechte band aan het werk, die eerst heel Nederland heeft plat gespeeld voordat de studio werd opgezocht voor de moeilijke tweede plaat. Machinery is nog veelzijdiger en indrukwekkender dan zijn voorganger. Ook op haar tweede plaat draait De Staat haar hand niet om voor een portie stonerrock waarvoor Queens Of The Stone Age zich niet zou hebben geschaamd, maar de band schakelt met wat bluesinvloeden vervolgens net zo makkelijk richting Led Zeppelin als Tom Waits, terwijl een handjevol strijkers de band toegang verschaffen tot het segment waarin Nick Cave met de scepter zwaait. Machinery is een behoorlijk overweldigende plaat, die hier en daar aan komt als een mokerslag. Onder het loodzware en overvolle geluid zijn gelukkig verrassend vaak subtiele wendingen verstopt, waardoor de muziek van de band niet zo voorspelbaar is als die van de meeste soortgenoten. Liefhebbers van rauwe en overweldigende rockmuziek zullen onmiddellijk vallen voor de imposante klanken van De Staat. Zelf behoor ik niet tot deze groep en ik heb daarom wel even moeten wennen aan deze plaat, maar uiteindelijk kon ik de grootse rocksongs van De Staat toch niet weerstaan. Er wordt vaak wat neerbuigend gedaan over Nederlands talent en zelf loop ik ook niet voorop wanneer het gaat om het promoten van Nederland's talent, maar na herhaalde beluistering van Machinery kan ik maar weinig platen in dit genre noemen die net zoveel indruk maken als Machinery van De Staat, waarmee de teller van grote Nederlandse platen in één week tijd naar drie klimt (Alamo Race Track en Pien Feith gingen De Staat de afgelopen week voor op mijn BLOG). Alle reden dus om deze plaat snel te beluisteren en ook fysiek in huis te halen, want ook de verpakking van Machinery is van een enorme schoonheid. Erwin Zijleman

28 maart 2011

The Pains Of Being Pure At Heart - Belong

Het titelloze debuut van The Pains Of Being Pure At Heart bood precies twee jaar geleden eigenlijk niets nieuws, maar toch was het een plaat die je niet makkelijk terzijde schoof. Op hun debuut greep de Amerikaanse band bijna schaamteloos terug op de muziek van onder andere The Jesus & Mary Chain, My Bloody Valentine, Ride en Lush, maar op een of andere manier wist de band zich toch moeiteloos te onderscheiden van al die andere bands die hun inspiratie zochten en vonden in de jaren 80 en 90. Sindsdien is de eerste plaat van The Pains Of Being Pure At Heart eigenlijk alleen maar beter geworden, waardoor ik met hoge verwachtingen begon aan de beluistering van de deze week verschenen opvolger Belong. Waar het debuut van de band me zeker niet direct wist te overtuigen, was ik direct bij eerste beluistering overtuigd van de kwaliteit van Belong. Op haar tweede plaat gaat The Pains Of Being Pure At Heart verder waar het twee jaar geleden ophield, maar laat de band ook horen dat het de nodige groei heeft doorgemaakt. Wat me in eerste instantie vooral opviel was het prachtige geluid van Belong; iets wat met niemand minder dan Flood (U2, Nick Cave & The Bad Seeds, Depeche Mode, Smashing Pumpkins)en Alan Moulder (Depeche Mode, Smashing Pumpkins, The Jesus and Mary Chain, Ride, Lush, My Bloody Valentine) achter de knoppen geen verbazing hoeft te wekken. Maar ook in muzikaal en compositorisch opzicht klinkt Belong nog een stuk beter dan zijn voorganger. The Pains Of Being Pure At Heart citeert nog altijd nadrukkelijk uit de catalogus van de shoegaze en dreampop, maar heeft dit keer ook goed geluisterd naar de alternatieve rockmuziek uit de jaren 90 (denk vooral aan Smashing Pumpkins) en slaagt er bovendien in om eigentijds te klinken. Ook Belong staat weer vol met perfecte popliedjes die nauwelijks tijd nodig hebben om je hart te winnen. Het zijn popliedjes met een lekker vol gitaargeluid, overtuigende zang en vooral honingzoete melodieën en refreinen. Het zijn popliedjes die de vorige keer nog betrekkelijk eenvoudig in een hokje waren te duwen, maar dit keer bestrijkt The Pains Of Being Pure At Heart een breed terrein en schuwt het zowel gruizige als poppy tracks niet. Critici van de band zullen nog altijd beweren dat in de meeste gevallen heel duidelijk is waar The Pains Of Being Pure At Heart de mosterd haalt en daarom maar weinig toevoegt aan alles wat er al is. Dat is op zich waar, maar zolang ik heel vrolijk wordt van de muziek van de Amerikanen en in de meeste gevallen niet onmiddellijk een minstens leuk alternatief uit de kast trek, koester ik ook Belong weer als één van de leukere releases van het moment. Erwin Zijleman

27 maart 2011

Tijdschrift: Record Collector 386

Sinds mijn eerste kennismaking met het tijdschrift Record Collector weet ik dat het veel meer is dan een tijdschrift voor de echte verzamelaar. Ik heb issue 386 dan ook gelezen met heel wat minder vooroordelen, wat nog meer leesplezier heeft opgeleverd. In de waarde van de zeldzame platen die ik waarschijnlijk toch niet in huis heb ben ik nog steeds niet geïnteresseerd, maar ook voor de muziekliefhebber die niet op zoek is naar de goudmijn in de platenkast of juist die ene zeldzame persing, heeft Record Collector ook deze maand veel te bieden. Zo is er een prachtig verhaal over het tot stand komen van het debuut van Tim Buckley, is er een mooi verhaal over Gary U.S. Bonds, is er een lange boekbespreking van de nieuwe biografie van Syd Barrett en zijn er flink wat recensies van vergeten parels en mooie reissues, maar worden ook de nieuwe krenten uit de pop niet vergeten. Verplichte kost voor de verzamelaars derhalve, maar ook de gemiddelde muziekliefhebber kan hier prima mee uit de voeten. Erwin Zijleman

Record Collector 386 kan hier worden besteld

Sarah Lee Guthrie & Johnny Irion - Bright Examples

Een paar jaar geleden werden Sarah Lee Guthrie (dochter van Arlo en kleindochter van Woody Guthrie) en Johnny Irion nog groots onthaald als de hedendaagse versie van Emmylou Harris en Gram Parsons. Het uit 2005 (toch al weer langer geleden dan ik dacht) stammende en door Gary Louris (The Jayhawks) geproduceerde Exploration kreeg heel veel aandacht en kon over het algemeen rekenen op recensies vol mooie woorden. De afgelopen jaren maakten Guthrie en Irion weinig succesvolle soloplaten, maar met Bright Examples duiken ze eindelijk weer eens samen op. Bright Examples is vrijwel geruisloos verschenen en krijgt tot dusver totaal geen aandacht, maar het is, misschien nog wel meer dan zijn al weer zes jaar oude voorganger, een plaat die er toe doet. Net als op Exploration is voormalig Jayhawks voorman Gary Louris, die ter verhoging van de feestvreugde mede-Jayhawk Mark Olson heeft meegenomen, van de partij, maar een belangrijkere rol is dit keer weggelegd voor Vetiver voorman Andy Cabic. Cabic droeg zelf nadrukkelijk bij aan het geluid op Bright Examples, maar nam ook zijn producer en de rest van zijn band mee. Bright Examples lijkt daarom slechts ten dele op Exploration. Waar Exploration zwaar leunde op de muziek van Gram Parsons en de muzikale erfenis van de familie Guthrie, klinkt Bright Examples wat eigentijdser en vooral lichter. Folk, blues en country worden op de nieuwe plaat van Sarah Lee Guthrie en Johnny Irion voorzien van een vleugje pop, maar gelukkig blijft Sarah Lee een echte Guthrie en is Johnny Irion niet vergeten dat hij ooit als soloartiest debuteerde met een plaat die zich liet beluisteren als één groot eerbetoon aan Neil Young. Bright Examples klinkt hierdoor niet alleen fris, lichtvoetig en eigentijds, maar ook authentiek en gedreven. Bright Examples is een rootsplaat waarop eigenlijk niets valt aan te merken. De productie zorgt voor een mooie zomeravond op het strand, terwijl de fraai bij elkaar kleurende stemmen van Sarah Lee Guthrie en Johnny Irion zorgen voor het kampvuur en de zonder uitzondering sterke songs het fraai afmaken met koud bier en lekkere wijn. Vergeleken met zijn voorganger klinkt Bright Examples zo onbevangen, licht en poppy, dat je bijna over het hoofd ziet hoe goed deze plaat eigenlijk is. Bright Examples wordt momenteel misschien genegeerd door alles en iedereen, maar het is als je het mij vraagt absoluut een plaat die kan concurreren met de wel bejubelde rootsplaten van het moment. Het zomerse en lichtvoetige jasje dat Guthrie en Irion hebben aangetrokken zet je in eerste instantie mogelijk op het verkeerde been, maar bepaalt uiteindelijk voor een belangrijk deel de kracht en charme van deze verrassend sterke plaat. Erwin Zijleman

25 maart 2011

Pien Feith - Dance On Time

Dance On Time van Pien Feith ligt al een hele tijd te wachten op een recensie, maar op één of andere manier kwam ik er maar niet achter wat ik nu precies vind van de plaat van de uit Utrecht afkomstige singer-songwriter. Ik ken de muziek van Pien Feith nog uit de tijd dat ze eigenwijze gitaar georiënteerde muziek maakte en dat smaakte altijd naar meer. Op Dance On Time kiest Feith echter vooral voor synths en beats en dat is over het algemeen muziek waar ik niet snel warm voor loop. Toch vond ik Dance On Time direct bij eerste beluistering veel te goed om direct terzijde te schuiven, al kon ik niet goed omschrijven wat me nu precies aansprak in de muziek van Pien Feith. Eerlijk gezegd weet ik dit nog steeds niet precies, wat het schrijven van een recensie over deze plaat een lastige exercitie maakt. Ik waag echter een poging. Het eerste dat me aanspreekt op Dance On Time zijn de geweldige vocalen op deze plaat. Pien Feith zingt heerlijk dromerig, een beetje zoals Leslie Feist, en met name in de wat minder uitbundige tracks hebben deze dromerige vocalen een maximaal effect. Verder bevat Dance On Time songs die de fantasie stevig prikkelen. Op het eerste gehoor domineren misschien de beats en de synths, maar hieronder liggen vele andere lagen met andere elektronica, samples en andere bijzondere geluiden. Wanneer je deze lagen uiteen rafelt neemt de waardering voor de muziek van Pien Feith snel toe. Mijn voorkeur gaat nog steeds uit naar een wat soberdere en wat meer organische instrumentatie, maar het elektronische geluid op Dance On Time is veel minder plat dan ik in eerste instantie vermoedde. Nu ik langzaam maar zeker gewend ben geraakt aan het nieuwe geluid van Pien Feith, kan ik eigenlijk alleen maar concluderen dat haar stemgeluid uitstekend past bij de elektronische klanken op Dance On Time. Pien Feith begeeft zich op haar officiële debuut deels op een terrein dat ook door andere Lykke Li en Fever Ray is ontgonnen, maar de Utrechtse is zeker geen Scandinavische ijsprinses. Pien Feith is op Dance On Time niet vies van flink wat melancholie, maar vergeleken met de muziek van haar Scandinavische soortgenoten klinkt Dance On Time opgewekt en bij vlagen behoorlijk lichtvoetig. Dance On Time is nog altijd een plaat die niet helemaal in mijn straatje past, maar op hetzelfde moment moet ik ook bekennen dat ik de plaat steeds vaker op zet en eigenlijk alleen maar leuker ga vinden. Pien Feith heeft met Dance On Time niet alleen een frisse en sprankelende soundtrack voor de ontluikende lente afgeleverd, maar heeft ook een plaat die het verdient om met oor voor detail beluisterd te worden. Dan pas blijkt hoe knap deze plaat eigenlijk in elkaar steekt en hoe vaak Pien Feith je met haar muziek op het verkeerde been zet. De conclusie dat Pien Feith een buitengewoon aangename en avontuurlijke plaat met internationale allure heeft afgeleverd is dan ook zeker gerechtvaardigd. Warm aanbevolen derhalve, ook voor een ieder die normaal gesproken niet warm loopt voor elektronische klanken (zoals ik). Erwin Zijleman

24 maart 2011

Thousands - The Sound Of Everthing

Thousands is een tweetal uit Seattle dat met The Sound Of Everything een bijzonder aardig debuut heeft afgeleverd. Naar verluid zijn de twee leden van Thousands, Kristian Garrard en Luke Bergman, bevriend met de muzikanten van Fleet Foxes en hebben ze hun platencontract mede aan deze vriendschap te danken. In muzikaal opzicht hoor ik inderdaad wel enige verwantschap met de muziek van Fleet Foxes, maar op hetzelfde moment hoor ik een duidelijk eigen geluid en ben ik er van overtuigd dat Thousands het ook zonder het steuntje in de rug van Fleet Foxes wel zou hebben gered. Op The Sound Of Everything maakt Thousands, in tegenstelling tot hetgeen dat de titel doet vermoeden, uiterst ingetogen muziek. Veel meer dan akoestische gitaar en zang is er niet te horen op deze plaat, waarop slechts eenmaal een harmonium opduikt en hier en daar geluiden uit de natuur als behang worden gebruikt. Toch klinkt de muziek van Thousands op The Sound Of Everything niet sober of kaal. Het gitaarwerk is behoorlijk complex en verraadt een voorliefde voor het werk van icoon John Fahey, terwijl de meerstemmige zang afwisselend aan die van Fleet Foxes en Simon & Garfunkel doet denken. The Sound Of Everything is op zich geen makkelijke plaat; zeker wanneer je goed luistert zit de muziek van Thousands behoorlijk complex in elkaar. Het aangename van The Sound Of Everything is echter dat je deze plaat ook “niet goed” kunt beluisteren. Wanneer de muziek van Thousands aangenaam voortkabbelt op de achtergrond, is het opeens een hele makkelijke plaat met zorgeloze en volstrekt tijdloze folksongs waarbij het heerlijk wegdromen is. The Sound Of Everything is hierdoor een plaat die steeds weer nieuwe dingen laat horen en je ook steeds weer op een net iets andere manier weet te raken. Wat uiteindelijk overblijft is een plaat met flink wat sterke punten: knap gitaarspel, mooie en emotievolle zang, fraaie harmonieën, songs waarin veel meer gebeurt dan je op het eerste gehoor zult vermoeden en boven alles songs waarin eigenlijk alles klopt, tot de toegevoegde fluitende vogeltjes en ruisende golven aan toe. The Sound Of Everything is een plaat om langzaam verliefd op te worden, wat overigens een stuk makkelijker gaat nu de zon zich weer wat vaker laat zien en de temperaturen langzaam omhoog klimmen. Het is een plaat die meerdere associaties oproept, maar uiteindelijk toch vooral een nieuw geluid laat horen. De nieuwe plaat van Fleet Foxes laar ondertussen wel erg lang op zich wachten, maar zolang dit wordt veroorzaakt door het ontdekken van nieuw talent als Thousands kan ik daar zeker vrede mee hebben. Erwin Zijleman

23 maart 2011

Alamo Race Track - Unicorn Loves Deer

Alamo Race Track; ik was ze eerlijk gezegd al weer bijna vergeten. De band uit Amsterdam leverde eind 2006 met Black Cat John Brown een bescheiden Nederpop klassieker af en heeft sindsdien de tijd genomen voor nieuw werk. Inmiddels ligt Unicorn Loves Deer in de winkel en kan ik alleen maar concluderen dat de band het weer geflikt heeft. Unicorn Loves Deer is aan de ene kant precies wat je verwacht. De band heeft wederom een plaat gemaakt die prima past in de rijke traditie van het Excelsior label, waarop ook Alamo Race Track haar platen uit brengt. Op Unicorn Loves Deer maakt Alamo Race Track muziek die doet verlangen naar de lente. Het is muziek die aansluit op de platen van bijvoorbeeld Daryll Ann, al kiest Alamo Race Track wel voor een wat andere invalshoek. Vergeleken met Black Cat John Brown is Unicorn Loves Deer een meer ingetogen plaat. Akoestische instrumenten spelen een belangrijkere rol op de nieuwe plaat van de Amsterdammers, waardoor de wat stevige tracks grotendeels van het toneel zijn verdwenen. Door de warme akoestische gitaren en de zonnige sfeer is Unicorn Loves Deer een plaat waarvan je makkelijk zult gaan houden. Toen ik de plaat één keer had gehoord was ik eigenlijk al verkocht en sindsdien wil ik alleen maar meer. Unicorn Loves Deer is een plaat die makkelijk en gedecideerd verleidt, maar het is ook een plaat die steeds weer weet te verrassen. De toegankelijke popliedjes op de derde plaat van Alamo Race Track zijn voorzien van prachtige arrangementen en vallen ook steeds weer op door de stemmige en smaakvolle instrumentatie (waarin hier en daar zelfs blazers opduiken). Iedere keer dat ik Unicorn Loves Deer hoor, hoor ik weer nieuwe dingen. Hierdoor groeit niet alleen het lijstje met vergelijkingsmateriaal (naast het al eerder genoemde Daryll-Ann zeker Sufjan Stevens, maar ook Belle & Sebastian, Neil Young en Mercury Rev komen voorbij) maar wint de plaat bovendien steeds meer aan zeggingskracht. Alamo Race Track heeft ons geduld flink op de proef gesteld, maar is er door het nemen van voldoende tijd wel in geslaagd om een plaat af te leveren die zijn uitstekende voorganger op alle fronten weet te overtreffen. Unicorn Loves Deer is niet alleen de zoveelste mijlpaal in de imposante catalogus van Excelsior, maar is ook een plaat die de Nederlandse popmuziek op de kaart zet. Platen van het niveau van Unicorn Loves Deer zijn immers zeldzaam. In Nederland, maar ook in de rest van de wereld. Erwin Zijleman

22 maart 2011

J Mascis - Several Shades Of Why

J Mascis is een buitengewoon veelzijdig man. Hij is natuurlijk het meest bekend als gitarist en zanger van de legendarische band Dinosaur Jr., maar hiernaast heeft hij gelukkig volop tijd voor andere projecten. Zo werkt Mascis als filmregisseur en producer, houdt hij er een aantal andere bands op na (waaronder de stonerrock/metal band Witch), is hij als gastmuzikant te horen op talloze platen, is hij als gitarist een inspiratiebron voor velen (onlangs nog goed te horen op het prima debuut van Yuck) en maakt hij met enige regelmaat soloplaten. Die soloplaten waren tot dusver wat wisselend van kwaliteit, maar met name het inmiddels al weer negen jaar oude Free So Free is er een die het beluisteren meer dan waard is. De afgelopen jaren was het, mede door de reünie van Dinosaur Jr., wat stil op het solovlak, maar met het onlangs verschenen Several Shades Of Why heeft J Mascis eindelijk weer eens een soloplaat afgeleverd. Iedereen die J Mascis alleen kent van Dinosaur Jr. zal flink moeten wennen aan Several Shades Of Why. Op deze soloplaat heeft J Mascis zijn elektrische gitaar immers verruild voor een akoestische; iets wat hij overigens al eerder heeft gedaan op zijn soloplaten. Several Shades Of Why bevat daarom niet de gitaarmuren waar we J Mascis van kennen, maar voornamelijk ingetogen en akoestische gitaarliedjes. Bijgestaan door onder andere gitarist Kurt Vile (binnenkort aandacht voor zijn nieuwe plaat), violiste Sophie Trudeau (A Silver Mt. Zion) en multi-instrumentalist Ben Bridwell (Band Of Horses), schotelt J Mascis ons muziek voor die in eerste instantie vooral aangenaam voortkabbelt, maar wanneer je de plaat helemaal hebt gehoord ben je er zo aan gehecht geraakt dat je hem bijna automatisch opnieuw opzet. De akoestische klanken (slechts eenmaal haalt J Mascis zijn door trommelvliezen zo gevreesde elektrische gitaar te voorschijn) passen verrassend goed bij de inmiddels wat versleten stembanden van J Mascis, zeker wanneer deze worden voorzien van de prachtige achtergrondzang van de muzikanten die hem bijstaan op deze plaat. Op het eerste gehoor bevat Several Shades Of Why zoals gezegd aangenaam voortkabbelende kampvuurmuziek met eenvoudig akoestisch gitaarspel en meerstemmige zang, maar al snel groeien steeds meer songs uit tot ware parels. Ik durf nog steeds niet hardop te zeggen dat J Mascis een hele bijzondere plaat heeft gemaakt, want zo klinkt het op een of andere manier gewoon niet, maar ondertussen raak ik steeds meer verslingerd aan de prachtliedjes op Several Shades Of Why. Op den duur ga ik vast weer verlangen naar de geluidsmuren van J Mascis, maar vooralsnog bevalt zijn ingetogen kant me meer dan uitstekend. Erwin Zijleman

21 maart 2011

Julianna Barwick - The Magic Place

De Amerikaanse Julianna Barwick wist de afgelopen twee jaar al regelmatig de aandacht te trekken met muziek die volledig was opgebouwd met haar eigen stemgeluid. Op haar onlangs verschenen debuut, Magic Place, trekt ze deze lijn door, al zijn dit keer ook op bijzonder subtiele wijze instrumenten toegevoegd. Ook de muziek op Magic Place bestaat echter vooral uit de stem van Julianna Barwick. Deze stem komt in vele lagen (soms tientallen) en verschillende vervormingen uit de speakers, wat een wat vervreemdend effect heeft. De songs van de Amerikaanse zijn op het eerste gehoor ambient soundscapes waarin nauwelijks structuur is te ontdekken, maar de meeste songs hebben na enige gewenning een hypnotiserend of op zijn minst bedwelmend effect. Julianna Barwick gebruikt haar mooie en veelzijdige stem vooral als instrument wat hier en daar wonderlijke klanken of drones oplevert, maar Barwick kan in haar eentje ook klinken als de kerkkoren uit de Zuidelijke staten van de VS, waarvan ze als kind deel uit maakte (Barwick groeide op in Louisiana en Missouri). Het zijn zonder uitzondering opvallende vocale klanken die bijzonder fraai worden geaccentueerd met uiterst subtiele bijdragen van met name piano. Het lijkt af en toe wel een beetje op de muziek van Grouper (die twee jaar geleden met Dragging A Dead Deer Up A Hill een bescheiden meesterwerk afleverde), al is de muziek van Julianna Barwick wel wat ingetogener en experimenteler en zijn er zeker ook raakvlakken met de muziek van onder andere Cocteau Twins, Björk en Brian Eno. The Magic Place is zeker geen makkelijke plaat. Het is in alle opzichten een magische plek waar je zelf de structuur zult moeten aanbrengen. Ik geef heel eerlijk toe dat de muziek van Julianna Barwick me zo af en toe flink op de zenuwen werkt, maar over het algemeen overheerst toch de verwondering die langzaam plaats maakt voor bewondering. Wanneer je de tijd neemt voor deze plaat en tijdelijk genoegen neemt met muziek die nauwelijks aanknopingspunten biedt, valt er na verloop van tijd veel te genieten op The Magic Place. De scheidingslijn tussen vocalen en instrumenten verdwijnt en de verschillende songs evolueren langzaam maar zeker in een aaneengeschakeld klankentapijt dat imponeert en betovert. Gezien het experimentele karakter van haar muziek, is The Magic Place van Julianna Barwick geen plaat die in brede kring omarmd zal worden, maar muziekliefhebbers die niet bang zijn voor zo nu en dan een vreemd smakende krent in de pop, halen met het officiële debuut van Julianna Barwick een bijzondere en over het algemeen wonderschone plaat in huis. Erwin Zijleman

20 maart 2011

The Do - Both Ways Open Jaws

Het Fins/Franse duo The Do (eigenlijk The Dø, maar dat typt zo rot) debuteerde een jaar of drie geleden met het buitengewoon frisse en sprankelende A Mouthful. Op haar debuut verraste het vanuit Parijs opererende tweetal met avontuurlijke folkpop vol invloeden. A Mouthful zette je constant op het verkeerde been, maar op hetzelfde moment was het ook een heerlijk plaatje om bij weg te dromen, een plaatje om een ingekakt feestje te voorzien van nieuw elan of juist een plaatje om intensief en nauwkeurig te beluisteren met de koptelefoon om maar geen detail te missen. De nieuwe plaat van The Do, Both Ways Open Jaws, ligt na lang wachten eindelijk in de winkel en blijkt direct bij eerste beluistering minstens net zo verslavend als zijn voorganger. Ook op Both Ways Open Jaws schotelen zangeres Olivia B. Merilahtin en multi-instrumentalist Dan Levy ons weer frisse en avontuurlijke popliedjes vol invloeden voor. Both Ways Open Jaws bestrijkt misschien nog wel een breder palet dan zijn ook al zo breed georiënteerde voorganger. Naast invloeden uit de folk, pop, rock, Franse muziek, Scandinavische muziek en jazz, horen we dit keer net wat meer invloeden uit de hiphop, elektronica en volksmuziek en heeft de muziek van The Do hier en daar zelfs bijna een klassiek tintje. Al deze invloeden worden echter op zo’n knappe en originele manier met elkaar vermengd dat geen sprake kan zijn van in een hokje stoppen. De muziek van The Do combineert keer op keer de sexy vocalen van Olivia B. Merilahtin met de speelse instrumentatie van Dan Levy. De laatste varieert van sober tot zeer uitbundig en verrast net zo makkelijk met ingetogen pianoklanken of stemmige strijkers en blazers als met een assortiment al dan niet elektronische vreemde geluidjes. Vergeleken met A Mouthful bevat Both Ways Open Jaws net wat meer ingetogen songs, maar hiertegenover staan een aantal songs die wat uitbundiger tekeer gaan. Natuurlijk kan Both Ways Open Jaws niet zo verrassen als het sensationele debuut, maar voorspelbaar is de muziek van The Do geen moment. Net als A Mouthful is ook de tweede cd van het Fins/Franse duo weer een plaat waarop je steeds maar weer nieuwe dingen blijft horen en waarop eigenlijk niets is wat het lijkt. Op hetzelfde moment is het ook een zwoele plaat vol avontuurlijke en sprankelende popliedjes met zo nu en dan een fris Scandinavisch briesje, die op vele momenten tot zijn recht komt. A Mouthful bleek drie jaar geleden nauwelijks uit mijn cd speler te krijgen. Ik sluit zeker niet uit dat Both Ways Open Jaws tot evenveel speeluren gaat komen, want ook de tweede van The Do is zeer, zeer de moeite waard. Erwin Zijleman

19 maart 2011

Tijdschrift: Classic Rock 156

Vorige maand maakte ik voor het eerst kennis met het Britse muziektijdschrift Classic Rock. Het was een kennismaking die naar veel meer smaakte; iet wat ik op basis van de wat suffe naam van het tijdschrift niet had verwacht. Ook nummer 156 van Classic Rock biedt weer veel leesplezier. Centraal staat een mooi verhaal over de wijze waarop Van Halen's 1984 tot stond kwam. Het is wat mij betreft niet de beste plaat van de band, maar wel de meest veelzijdige en in commercieel opzicht meest succesvolle. Ook het verhaal over Bowie's Hunky Dory is verrassend sterk geschreven. Classic Rock doet qua stijl niet onder voor de bekendere Britse muziektijdschriften. Naast een mooi eerbetoon aan Gary Moore zijn er lange artikelen over Soundgarden, Big Country en Whitesnake. Ook de liefhebbers van recensies komen uiteraard aan hun trekken. Classic Rock reserveert er veertien pagina's voor, waarop net zo makkelijk aandacht wordt besteed aan oude goden als Derek And The Dominos, Whitesnake en Rainbow. als aan jonge honden als The Joy Formidable, Funeral For A Friend en Biffy Clyro. Wederom een prima uitgave van een tijdschrift dat misschien nog onbekend is, maar gezien de geboden kwaliteit zeker niet onbemind hoeft te blijven. Erwin Zijleman

Classic Rock 156 kan hier worden besteld

18 maart 2011

Josh T. Pearson - Last Of The Country Gentlemen

De naam Josh T. Pearson deed bij mij geen belletje rinkelen, maar de naam van de band waarmee hij een jaar of tien geleden opdook en net zo snel weer verdween deed dit zeker wel. Het uit Denton, Texas, afkomstige Lift To Experience imponeerde precies tien jaar geleden met het uit twee cd’s bestaande The Texas-Jerusalem Crossroads. De loodzware conceptplaat vol onheilspellend gitaarwerk en emotievolle vocalen werd zowel met Jeff Buckley’s Grace als met My Bloody Valentine’s Loveless vergeleken, maar staat tien jaar na dato in de boeken als een op zichzelf staand meesterwerk dat niet in een hokje is te stoppen. Lift To Experience verdween net zo snel als het gekomen was en ook van voorman Josh T. Pearson hoorden we lange tijd niets meer, tot hij vorig jaar opdook in het voorprogramma van het nog veel langer in het niets verdwenen My Bloody Valentine. Last Of The Country Gentlemen is de eerste soloplaat van Josh T. Pearson en het is net als het debuut (en de zwanenzang) van zijn roemruchte band een loodzware plaat die flink de tijd neemt. In een uur komen slechts zeven songs voorbij, waarvan er vier meer dan tien minuten duren. De overeenkomsten met The Texas-Jerusalem Crossroads houden hiermee nog niet op, want ook Last Of The Country Gentlemen is een plaat die opvalt door indringende vocalen vol emotie. Een ieder die op basis van het bovenstaande hoopt op The Texas-Jerusalem Crossroads part II moet ik echter teleurstellen, want in muzikaal opzicht zijn beide platen niet te vergelijken. Last Of The Country Gentlemen is een uiterst ingetogen en gitzwarte plaat, waarin de gekwelde vocalen van Josh T. Pearson over het algemeen slechts worden begeleid door een akoestische gitaar met hier en daar een beetje piano of viool. De aardedonkere songs bevatten voornamelijk invloeden uit de country en grijpen hier en daar terug op het werk van Hank Williams. In slechts een handvol zinnen zijn al termen als loodzwaar, gitzwart en aardedonker voorbij gekomen, maar dit is geenszins overdreven. Het leven van Josh T. Pearson is de afgelopen tien jaar zeker niet over rozen gegaan en dat heeft zijn weerslag gehad op zijn muziek. Zelden heb ik in een uur zoveel leed voorbij horen komen. Dit vraagt wel wat van de luisteraar (iedereen die momenteel niet zo stevig in zijn schoenen staat kan maar beter met een grote boog om deze plaat heen lopen), maar het levert wat mij betreft ook muziek van een bijna onwerkelijke schoonheid en met ongelooflijk veel impact op. Last Of The Country Gentlemen is een plaat waarvan je moet leren houden, maar wanneer de gekwelde songs van Josh T. Pearson je te pakken hebben is deze liefde ook onvoorwaardelijk. De even onverwachte als wonderbaarlijke terugkeer van Josh T. Pearson levert tien jaar na het onvolprezen debuut van Lift To Experience wederom een plaat op die de boeken in zal gaan als een (onbegrepen) klassieker. Ik hoop van harte dat Josh T. Pearson dit keer niet van de aardbodem verdwijnt, maar platen van dit zeldzame niveau blijft maken. Platen als Last Of The Country Gentlemen zijn immers veel te zeldzaam. Erwin Zijleman

17 maart 2011

The Baseball Project - Volume 2: High And Inside

De gelegenheidsband The Baseball Project dook drie jaar geleden voor het eerst op met Volume 1: Frozen Ropes And Dying Quails. De ode aan de Amerikaanse volkssport nummer 1 van Steve Wynn (The Dream Syndicate), Linda Pitmon (Steve Wynn’s band The Miracle 3), Scott McCaughey (The Minus 5) en Peter Buck (R.E.M.) klonk zo aangenaam dat ik mijn recensie van het debuut van de band eindigde met de opmerking dat volume 2 maar snel moest volgen. We hebben zo’n drie jaar op het tweede deel moeten wachten, maar inmiddels is Volume 2: High And Inside verschenen. De namen van de bandleden prijken dit keer niet op de cover, maar Wynn, Pitmon, McCaughey en Buck waren allemaal weer van de partij. De gezamenlijke liefde voor baseball heeft ook dit keer weer geleid tot een 13-tal prima songs, die stuk voor stuk mooie verhalen vertellen over de sport die de drie heren en één dame zo aan het hart ligt. Ik heb persoonlijk niets met baseball, maar gelukkig valt er ook in muzikaal opzicht veel te genieten. Ook op Volume 2: High And Dry kiest The Baseball Project voor een mix van folk, powerpop en rock, waarin het gitaarwerk van Steve Wynn (Peter Buck speelt voornamelijk bas) een voorname rol speelt. Steve Wynn en Scott McCaughey schreven net als op Volume 1 de meeste songs, maar ook de tweede plaat van The Baseball Project klinkt als de plaat van een hecht collectief. Ook de inbreng van flink wat muzikale gasten (onder wie Craig Finn van The Hold Steady, Ben Gibbard van Death Cab for Cutie, Steve Berlin van Los Lobos, Ira Kaplan van Yo La Tengo en meerdere leden van The Decemberists) doet hier geen afbreuk aan. Het is natuurlijk een inkopper, maar The Baseball Project functioneert ook op Volume 2: High And Inside weer als een goed lopend baseball team dat de ene na de andere homerun slaat. De band profiteert hierbij optimaal van de jarenlange ervaring van de leden van de band, maar The Baseball Project is wat mij betreft meer dan slechts de ook al niet misselijke som der delen. Volume 2: High And Inside biedt ruim drie kwartier prima muziek. Het is muziek die hoorbaar met heel veel plezier is gemaakt, maar het is ook muziek die meer heeft te bieden dan slechts vermaak. De buitengewoon aardige verhalen over baseball krijg je er bij cadeau. Alle reden dus om deze recensie op vergelijkbare wijze af te sluiten als de recensie van Volume 1: Laat deel 3 maar snel komen! Erwin Zijleman

16 maart 2011

Julia Stone - The Memory Machine

De Australische Julia Stone maakte de afgelopen jaren samen met haar broer Angus twee prachtige platen (A Book Like This uit 2007 en Down The Way uit 2010), die in meerdere jaarlijstje opdoken. Op The Memory Machine probeert Julia het voor de afwisseling eens in haar uppie en ook dit levert een hele mooie plaat op. The Memory Machine werd al in 2008 opgenomen, maar wordt in afwachting van een volgende plaat van Angus & Julia Stone toch nog uitgebracht. Op de platen van broer en zus Stone lijkt de rol van Angus groter dan die van Julia, maar toch klinkt The Memory Machine niet heel anders dan A Book Like This en Down The Way. Het belangrijkste verschil is dat de mooie zang van Angus ontbreekt en we het dus moeten doen met de vocalen van Julia. Het zijn wat onvaste en rasperige vocalen waarvan niet iedereen gecharmeerd is, maar persoonlijk vind ik ze prachtig. Een ander verschil met de platen van Angus & Julia is dat The Memory Machine nog net wat donkerder klinkt dan de twee platen van Angus & Julia Stone. Dit heeft deels te maken met Julia Stone’s voorliefde voor horrorfilms, die overigens ook op de cover art fraai wordt geëtaleerd, maar ook de muzikale invalshoek is vaak net wat anders. The Memory Machine is op het eerste gehoor misschien geen opzienbarende plaat, maar net als de platen van Angus & Julia Stone is het een plaat die zich op een of andere manier steeds nadrukkelijker opdringt. In het begin is het aardig, dan mooi en uiteindelijk zo mooi dat je niet meer zonder kunt. The Memory Machine bevat een aantal uiterst ingetogen songs en een aantal wat meer aangeklede songs, wat een gevarieerde plaat oplevert. De ingetogen songs zijn wat mij betreft het mooist en indringend, al had ik de wat vollere klanken in de andere songs ook niet willen missen. Het doet me af en toe wel wat denken aan de muziek van voormalig Mazzy Star zangeres Hope Sandoval, al bevat de muziek van Julia Stone aanmerkelijk meer bitter en wat minder zoet. Met The Memory Machine heeft Julia Stone een plaat afgeleverd die net wat anders klinkt dan de platen die ze met haar broer heeft gemaakt, maar The Memory Machine doet wat mij betreft niet onder voor deze platen, al zul je hem net wat vaker moeten horen voor het kwartje valt. Als dat kwartje eenmaal is gevallen heb je een intrigerende plaat in handen die voorlopig alleen maar mooier zal worden. Het is een plaat die doet uitzien naar nieuw werk van Angus & Julia Stone, maar die ook het verlangen naar een volgende soloplaat van Julia Stone flink aanwakkert. Erwin Zijleman

15 maart 2011

R.E.M. - Collapse Intow Now

Na een forse inzinking, die begon in de tweede helft van de jaren 90 met de release van Up en duurde tot de release van Accelerate in 2008, heeft R.E.M. de zaken weer aardig op orde. Accelerate werd gevolgd door een uitstekend live-album (Live At The Olympia) en ook op de nieuwe plaat van de band, het onlangs verschenen Collapse Into Now, is niet zo gek veel aan te merken. De de afgelopen jaren veel gehoorde uitspraak dat het beste bij R.E.M. er inmiddels wel af is en de band er daarom maar beter het bijltje bij neer kan gooien, is dan ook op zijn minst voorbarig. Met de recente reissue van Fables Of The Reconstruction in het achterhoofd ligt de lat voor R.E.M. onbewust toch wat hoger dan bij de release van Accelerate drie jaar geleden, maar zelfs deze hogere lat weet Collapse Into Now moeiteloos te slechten. Als je R.E.M. op Collapse Into Now iets kunt verwijten, is het dat de band hier en daar erg nadrukkelijk en makkelijk voortborduurt op het rijke oeuvre dat de band inmiddels heeft opgebouwd, maar kun je dit de band kwalijk nemen? Ik vind het persoonlijk niet meer dan logisch. Waar Accelerate vooral voortbouwde op de beginjaren van de band, ligt de nadruk op Collapse Into Now meer op het werk waarmee R.E.M. van een cultband transformeerde in één van de grote bands van de late jaren 80 en vroege jaren 90. Collapse Into Now is hierdoor een stuk ingetogener dan zijn voorganger, maar gelukkig blijft de plaat ver verwijderd van de buitengewoon gezapige muziek op het uit 2004 stammende Around The Sun, met afstand de slechtste plaat die de band gemaakt heeft (al komt Up aardig in de buurt). Buiten een opvallende gastbijdrage van Peaches, heeft Collapse Into Now op zich niet veel nieuws te bieden. Zowel qua gitaarwerk, zang en songs is Collapse Into Now een typische R.E.M. plaat. Vrijwel alle songs zouden moeiteloos ingepast kunnen worden op platen als Green, Out Of Time, Automatic For The People of New Adventures In Hi-Fi en klinken op één of andere manier vertrouwd in de oren. Waar veel bands die een aantal decennia actief zijn (R.E.M. bestaat dit jaar al weer 31 jaar) er wel in slagen om het geluid uit de betere jaren te reproduceren, maar er niet in slagen om songs van een vergelijkbaar niveau op te hoesten, levert R.E.M. op Collapse Into Now een serie songs af die niet alleen qua geluid maar ook qua niveau niet had misstaan op de genoemde platen uit de hoogtijdagen van de band. Collapse Into Now kan niet worden betrapt op ook maar één slechte song, terwijl een aantal songs, waaronder die met Patti Smith als gastvocalist, thuis hoort bij de betere songs die R.E.M. tijdens haar lange carrière heeft gemaakt. R.E.M. begon drie jaar geleden met Accelerate opvallend fris aan haar tweede jeugd. Waar menig criticus niet meer dan een korte opleving had verwacht, laat Collapse Into Now horen dat er nog de nodige groei in zat. Het levert de beste R.E.M. plaat in heel veel jaren op en bovendien een plaat die thuis hoort bij de memorabele platen van de band. Het is wat mij betreft een prestatie van formaat. Erwin Zijleman

14 maart 2011

Selah Sue - Selah Sue

De Nederlandse en Vlaamse pers komt momenteel superlatieven te kort om het debuut van Selah Sue de hemel in te prijzen. De Vlaamse, die overigens de naam Sanne Putseys in haar paspoort heeft staan, timmert naar verluid al minstens twee jaar stevig aan de weg en is met haar langverwachte debuut klaar voor een internationale doorbraak. Ik kijk weinig tv en luister nog minder naar de radio en ik had daarom tot voor kort nog geen noot van de muziek van Selah Sue bewust gehoord (onbewust kende ik haar natuurlijk wel via het duet met Cee Lo Green). Haar titelloze debuut zit inmiddels echter een aantal dagen in de cd-speler en ik kan eigenlijk alleen maar concluderen dat ik me volledig kan vinden in de buitengewoon lovende woorden die tot dusver aan het debuut van de Vlaamse zangeres zijn gewijd. De pas 21-jarige Selah Sue heeft een debuut afgeleverd dat vermaakt en sprankelt, maar zoals zoveel Vlaamse artiesten slaagt ze er ook in om een plaat te maken die anders is dan de platen die er al zijn. Wanneer het debuut van Selah Sue in de cd-speler is verdwenen denk je heel even dat je te maken hebt met de zoveelste Amy Winehouse kloon, maar al heel snel wordt duidelijk dat Selah Sue veel meer is dan dat. Het debuut van Selah Sue valt om meerdere redenen op. Allereerst is er de veelheid aan invloeden. Selah Sue is niet vies van een portie dampende soul, maar kan minstens net zo goed overweg met invloeden uit de hiphop, reggae, jazz, Caribische muziek, funk of pure pop. Het klinkt allemaal heerlijk zomers en sprankelend, maar op hetzelfde moment maakt Selah Sue ook muziek die er in artistiek opzicht toe doet. De instrumentatie op het debuut van Selah Sue is even veelkleurig als de invloeden die ze in haar muziek verwerkt. Een aantal songs klinken lekker vol en authentiek, andere songs klinken weer een stuk moderner door het gebruik van elektronica, hier en daar wordt het experiment niet geschuwd en tenslotte is Selah Sue ook niet bang voor songs waarin de instrumentatie tot een minimum beperkt is. Met name in deze laatste songs hoor je hoe mooi de stem van Selah Sue is en hoe eigenzinnig en avontuurlijk haar zang. Omdat Selah Sue ook nog eens songs schrijft die niet alleen lekker blijven hangen, maar je ook nog eens weten te verrassen en te prikkelen, is het debuut van Selah Sue alles bij elkaar genomen zeker een plaat die zich kan meten met die van de internationale concurrentie in het genre. Waar de meeste van haart soortgenoten blind varen op producers of vast houden aan oude tradities, doet Selah Sue precies waar ze zelf zin in heeft. Ze doet dit op dermate knappe en ontwapenende wijze dat ik alleen maar kan spreken van een droomdebuut met internationale allure, maar hiernaast is het natuurlijk ook gewoon één van de leukere lenteplaten van het moment. Erwin Zijleman

13 maart 2011

Radiohead - The King Of Limbs

Laat ik maar met de deur in huis vallen: ik ben geen groot fan van Radiohead. Van het stapeltje Radiohead platen dat ik in de kast heb staan draai ik eigenlijk alleen The Bends uit 1995 met enige regelmaat. Bij opvolger OK Computer uit 1997 begon ik het contact met Radiohead te verliezen en bij de release van Kid A in 2000 werd dit contact ruw verbroken. Het wereldwijd bejubelde Kid A heb ik nooit begrepen en ook van opvolgers Amnesiac (2001) en Hail To The Thief (2003) kon ik met geen enkele mogelijkheid chocola maken. Net toen ik de band voorgoed had opgegeven kwam Radiohead in 2007 op de proppen met In Rainbows; een plaat waarmee ik wel weer iets kon, al kon de plaat wat mij betreft niet in de schaduw staan van het veel betere (en toegankelijkere) The Bends. Het onlangs verschenen The King Of Limbs wordt me in recensies net iets te vaak omschreven als Kid B en daarom begon ik vol tegenzin aan de beluistering van de nieuwste episode in de geschiedenis van Radiohead. The King Of Limbs is inderdaad weer wat experimenteler dan In Rainbows, dat ik overigens ook al niet vond uitblinken door toegankelijkheid. De gitaren zijn naar de achtergrond verdwenen en hebben plaatsgemaakt voor bakken elektronica en de bijna dubstep-achtige bassen en ritmes die ook op de soloplaat van zanger Thom Yorke een voorname rol speelden. Het is waarschijnlijk koren op de molen van een ieder die met name de experimentele platen van Radiohead koestert, maar ik vond het weer flink wennen. Het complete onbegrip dat zich van mij meester maakte bij de eerste beluistering van Kid A bleef dit keer echter uit. The King Of Limbs is zeker geen lichte kost. Integendeel, dit is buitengewoon zware kost. Songs met een duidelijke structuur plus een kop en een staart staan er eigenlijk niet op. Complexe ritmes en elektronische soundscapes domineren in de songs die vol invloeden uit de dubstep, elektronica, avant garde en free jazz zitten. De liefhebber van de gitaarband Radiohead zal waarschijnlijk beweren dat The King Of Limbs niet meer dan flarden van songs bevat en hij of zij heeft nog gelijk ook. Toch doet The King Of Limbs me wel wat. Wanneer je de plaat niet beluistert als een collectie songs maar als een luistertrip van ruim een half uur, valt er op The King Of Limbs veel bijzonders te horen. De zang van Thom Yorke is bij vlagen prachtig, het drumwerk is fenomenaal en de elektronische geluidstapijten weten je steeds weer op een andere manier te intrigeren. Met name de eerste helft van de plaat is het wat mij betreft flink doorbijten, maar hierna weet The King Of Limbs me meer dan eens te betoveren met avontuurlijke klanken. Laat ik eerlijk zijn: chocola kan ik er nog steeds niet van maken, maar op een of andere manier vind ik het dit keer wel mooi. Bij vlagen zelfs heel mooi. Misschien moet ik Kid A vanavond ook maar eens opzetten. Ik denk dat ik er zo langzamerhand wel aan toe ben. Erwin Zijleman

11 maart 2011

Rachel Harrington - Celilo Falls

Celilo Falls van Rachel Harrington ligt al maanden geduldig te wachten op de stapel. De weinig flatteuze foto op de cover hield me eerlijk gezegd lange tijd tegen en toen de cd dan eindelijk in de cd-speler was verdwenen, vond ik de muziek van Rachel Harrington zo weinig opzienbarend dat de plaat op de stapel kwam waarop een plaat maar beter niet terecht kan komen. De afgelopen weken heb ik echter zoveel positieve recensies over deze plaat gelezen dat ik Celilo Falls nog maar een tweede kans heb gegeven. En een derde en een vierde, want in eerste instantie was mijn oordeel niet veel anders dan bij eerste beluistering van de plaat. Rachel Harrington maakt op Celilo Falls (overigens al haar derde plaat) traditionele muziek met invloeden uit de folk, country, gospel, blues en bluegrass. In haar teksten heeft ze een voorkeur voor donkere of religieuze thema’s en in haar zang lijkt Rachel Harrington wel wat op Gillian Welch, al hoor ik ook wel iets van Emmylou Harris. Dit alles is omgeven met een sobere en traditioneel klinkende instrumentatie, waarin een voorname rol is weggelegd voor dobro, banjo, pedal steel en mandoline, al is Rachel Harrington ook niet bang voor een nog soberdere aanpak, waarin haar stem het moet doen met slechts een akoestische gitaar. Het levert muziek op die wel wat lijkt op die van de al eerder genoemde Gillian Welch, al heeft de muziek van Rachel Harrington op het eerste gehoor niet de impact die de muziek van Gillian Welch wel heeft. Celilo Falls is wat mij betreft een plaat die lang blijft hangen in de wat onbeduidende eerste indruk, maar het is ook een echte groeiplaat. Bij de derde of vierde luisterbeurt wist Rachel Harrington me opeens wel te raken met één of twee songs en dit aantal is sindsdien gegroeid. Wanneer je beter naar Celilo Falls gaat luisteren valt pas op hoe goed de plaat is. Dan opeens hoor je hoe knap Rachel Harrington de verschillende genres binnen het brede spectrum waarbinnen ze opereert weet te combineren, hoe smaakvol en hoe doeltreffend de instrumentatie is en met hoeveel gevoel en soul Rachel Harrington haar persoonlijke teksten vertolkt. Het gaat me nog steeds wat te ver om Rachel Harrington op hetzelfde niveau te plaatsen als bijvoorbeeld Gillian Welch, maar de Amerikaanse doet zeker niet onder voor de vele soortgenoten in de subtop, waarbij ik overigens niet uitsluit dat Celilo Falls de komende weken nog wat verder door kan groeien. Het heeft even geduurd voor ik het door had, maar deze Rachel Harrington is zeker een aanwinst voor het genre. Erwin Zijleman

10 maart 2011

Bright Eyes - The People's Key

Het is de afgelopen jaren relatief rustig geweest rond Bright Eyes. De band rond voormalig wonderkind Conor Oberst strooide ooit driftig met platen en schuwde zelfs de gelijktijdige release van twee platen niet, maar is kennelijk tot rust gekomen, al zullen de andere projecten van Conor Oberst ook wel een rol hebben gespeeld bij het uitblijven van een nieuwe Bright Eyes plaat. Het is misschien ook wel een verstandige beslissing om wat meer tijd te nemen voor een nieuwe plaat, want de band die in 2002 nog verraste met een waar meesterwerk (Lifted Or The Story Is In The Soil, Keep Your Ear To The Ground) viel de afgelopen jaren ver terug. De nieuwe plaat van de band, The People’s Key, wordt daarom met heel wat minder ophef onthaald dan zijn voorgangers en verschijnt zelfs bijna geruisloos. Door de wat magere jaren die Conor Oberst achter zich heeft liggen, had ik persoonlijk ook geen hoge verwachtingen, maar The People’s Key blijkt een sterke plaat. Het duurt overigens even voordat je dit door hebt, want in eerste instantie maakt The People’s Key een wat rommelige indruk en blijft de plaat bovendien geen moment hangen. Dat heeft niet zo veel te maken met de toegankelijkheid van de muziek van Bright Eyes op deze plaat, want The People’s Key is waarschijnlijk de meest toegankelijke plaat die Bright Eyes tot dusver heeft gemaakt. De band leek een paar jaar geleden nog de rootskant op te gaan (een richting waarin ook de andere projecten van Conor Oberst zich hebben bewogen), maar kiest op The People’s Key voor behoorlijk toegankelijke folkpop/folkrock/indierock* (* iedereen mag zelf kiezen). Ondanks de betrekkelijk toegankelijke muziek, is The People’s Key echter geen makkelijke plaat. Conor Oberst strooit weer driftig met mystieke thema’s en bombast, wat niet alleen invloed heeft op de teksten, maar ook op de muziek. Na enige gewenning viel het kwartje bij mij toch nog betrekkelijk snel en sindsdien ben ik zeer te spreken over deze plaat. The People’s Key is lang niet zo goed als Lifted Or The Story Is In The Soil, Keep Your Ear To The Ground en totaal anders dan countryplaat I'm Wide Awake, It’s Morning (die ik persoonlijk zeer kon waarderen), maar het is duidelijk dat Conor Oberst het heilige vuur weer aan heeft kunnen steken en zich bovendien weer ontwikkeld in nieuwe richtingen, waarbij de gitaar gelukkig weer een wat belangrijkere rol speelt. Het is bovendien een plaat die steeds weer nieuwe dingen laat horen, waardoor je lang kunt genieten van het muzikale vakmanschap dat Conor Oberst nog altijd in zich heeft. Bright Eyes zal waarschijnlijk altijd platen blijven maken waarvan flink wat mensen geen chocola kunnen maken, maar voor een ieder die dit wel kan van The People’s Key valt er op deze plaat ouderwets veel te genieten. Erwin Zijleman

09 maart 2011

Yuck - Yuck

Er zijn zo op het eerste gezicht meerdere redenen om eens naar het debuut van de Britse band Yuck te luisteren. Zo staan het label van de band, Fat Possum, en de man achter de knoppen, Alan Moulder (My Bloody Valentine, Depeche Mode, U2), garant voor kwaliteit en is de veelgelezen vergelijking met het werk van zowel The Jesus And Mary Chain, My Bloody Valentine en Dinosaur Jr. op zijn minst interessant te noemen. Ondanks de grote namen die inmiddels genoemd zijn, wist het titelloze debuut van Yuck mijn verwachtingen nog te overtreffen. De band weet op haar debuut immers op buitengewoon opvallende en aanstekelijke wijze invloeden met elkaar te combineren. Dat de leden van de band de platen van Dinosaur Jr. op hun tienerkamers grijs hebben gedraaid is overduidelijk. Met name de gitaarmuren lijken zo van de hand van J. Mascis te komen, maar ook in de songs klinkt regelmatig de hand van Dinosaur Jr. door. Aan de andere kant is Yuck ook niet vies van een flinke portie shoegaze (daar zijn My Bloody Valentine en The Jesus And Mary Chain weer) en hebben de bandleden waarschijnlijk ook flink wat platen van Sonic Youth op de iPod staan. Yuck combineert al dat gitaargeweld met heerlijke boy-girl zang en songs die zich bijna schaamteloos bewegen op het terrein van de pure popmuziek. Hierbij duiken ook wel weer wat andere namen op, waaronder Yo La Tengo, Teenage Fanclub en Galaxie 500. Stuk voor stuk eigenzinnige bands en het is daarom bijna verwonderlijk hoe toegankelijk de muziek van Yuck klinkt. Het debuut van Yuck laat zich omschrijven als kauwgomballenpop met een laagje gitaargruis of als 90s indierock, grungerock en shoegaze met een suikerlaagje. Omdat Yuck haar muziek tot dusver op buitengewoon creatieve wijze aan de man weet te brengen, hebben de critici tot dusver hun reserves, maar deze zijn wat mij betreft niet terecht. Yuck maakt popmuziek om van te smullen, maar voorziet deze ook nog eens van een lekker eigenzinnig jasje. Het levert een plaat op die niet eens had misstaan als de nieuwe zomerhit van ons eigen Excelsior label, maar het is bovendien een plaat die meer doet dan alleen vermaken. Yuck is vorig jaar in de Britse pers al uitgeroepen tot één van de sensaties van 2011 en deze voorspelling blijkt niet voorbarig. Een van de leukere lenteplaten van 2011 ligt nu al in de winkel (tot medio april overigens via de importkanalen), maar als je het mij vraagt kan het debuut van Yuck dit jaar nog wel eens veel verder gaan reiken. Erwin Zijleman

08 maart 2011

Smith Westerns - Dye It Blond

De afgelopen weken is er veel relatief ingetogen muziek besproken op deze BLOG, maar zo af en toe heb je natuurlijk ook behoefte aan wat pretentieloos rammen. Het twee jaar geleden verschenen titelloze debuut van Smith Westerns voldeed voor dit doel uitstekend. Toen Smith Westerns twee jaar geleden debuteerde zaten de drie leden van de band nog op school en mankeerde er ook nog wel het een en ander aan de muzikale vaardigheden (met name het beurtelings drummen was geen succes). Tegelijkertijd kenden de jonkies hun klassiekers en speelden ze hun bijzonder aanstekelijke songs vol overgave. Inmiddels timmert de band twee jaar aan de weg en dat is te horen. Op Dye It Blonde klinkt Smith Westerns een stuk volwassener dan op het debuut en kiest het bovendien voor een net iets andere invalshoek. Op het debuut bepaalden 70s garagerock, psychedelica, lo-fi, glamrock en punk het geluid van de band, wat resulteerde in behoorlijk onweerstaanbare recht voor je raap songs die aan alle kanten rammelden, maar ook vrijwel zonder uitzondering overtuigden. Dye It Blonde bevat grotendeels dezelfde invloeden, maar klinkt, mede door de wat stevigere inzet van orgeltjes en keyboards, toch duidelijk anders. Op haar tweede plaat kiest Smith Westerns voor een veel minder rauw en rammelend geluid en komt het op de proppen met behoorlijk perfecte pop en rocksongs die zo lijken weggelopen uit de jaren 70, maar ook naadloos aansluiten bij het geluid van het aantal van de leukere indiebands van het afgelopen jaar (The Soft Pack, Wavves, Local Natives, Girls, om er maar een paar te noemen). Het is een geluid dat tot dusver op meerdere plekken wordt omschreven als Mott The Hoople in een eigentijds jasje. Dat is een vlag die de lading weliswaar ten dele dekt, maar persoonlijk zou ik het veel breder trekken. Smith Westerns kent de rijke historie van de Britpop als haar broekzak en haalt de mosterd net zo makkelijk bij de Beatles en de Kinks als bij Mott The Hoople en T. Rex of bij Suede en Oasis. Hiernaast kent de band de Nugget-boxen met West Coast psychedelica uit het hoofd en weet Smith Westerns bovendien hoe eigenwijze Amerikaanse indierock en indie pop anno 2011 klinkt. Dye It Blonde biedt misschien niet de door mij zo begeerde portie pretentieloos rammen, maar biedt wel een aardig voorproefje op de zomer van 2011. Omdat de band er bovendien in slaagt om op geheel eigen wijze invloeden uit verschillende stijlen en periodes aan elkaar te knopen, sluit ik bovendien niet uit dat Smith Westerns zich kan scharen onder de smaakmakers van al die andere leuke Amerikaanse bands die de indie-scene momenteel gezicht geven. Reden genoeg om de tweede plaat van Smith Westerns te onthalen als een enorme verrassing. Erwin Zijleman

Tijdschrift: Uncut 167

Engeland's beste muziektijdschrift, Uncut, greep de afgelopen maanden wel erg vaak terug op de Britse muziekgoden (Beatles, Stones, Led Zeppelin, Roxy Music), maar kijkt deze maand weer eens aan de andere kant van de Atlantische Oceaan met een prachtig verhaal over Paul Simon; absoluut een van de grootheden uit de geschiedenis van de popmuziek. Ook de wat minder bekende muzikanten uit een ver verleden kunnen bij Uncut rekenen op een plekje in de spotlights; een plekje dat deze maand is gereserveerd voor onder andere The Flamin' Groovies en Delaney & Bonnie. Uncut staat echter ook met beide benen in het heden en bewijst dat deze maand met mooie verhalen over Deerhunter en Radiohead's Jonny Greenwood, terwijl het tijdschrift met hele mooie foto's The White Stripes de laatste eer bewijst. Zelf lees ik de Uncut vooral vanwege de recensies en dat zijn er ook dezer maand weer heel veel. Ik heb veel mooie stukjes gelezen over de nieuwe platen van onder andere Elbow en R.E.M., maar de pen van Uncut is altijd net wat scherper en bovendien pikt het tijdschrift altijd bijzondere krenten uit de pop, zoals deze maand de hier nog niet opgedoken soloplaat van Josh T Pearson (Lift To Experience). Kortom, weer een prachtig nummer van dit zo mooie Britse muziektijdschrift. Erwin Zijleman

Uncut 167 kan hier worden besteld

07 maart 2011

Elbow - Build A Rocket Boys!

De Britse band Elbow maakte precies drie jaar geleden met The Seldom Seen Kid als je het mij vraagt met afstand de mooiste plaat van 2008. Wat met de eerste drie prachtige platen van de band uit Manchester helaas en om onbegrijpelijke redenen niet lukte, lukte met The Seldom Seen Kid opeens wel. Elbow werd van de ene op de andere dag overladen met positieve recensies, grossierde in awards en werd omarmd door een breed publiek. Daar viel wat mij betreft niets op af te dingen, want The Seldom Seen Kid was en is een plaat van een ongekend hoog niveau, die ook drie jaar na dato nog niets van zijn kracht heeft verloren. Voor het werken aan de opvolger van de band’s voorlopige meesterwerk heeft Elbow terecht de tijd genomen. Daarom krijgen we pas na drie jaar eindelijk antwoord op de vraag of Elbow nog een keer zo’n goede plaat kan afleveren en of het hierbij nieuwe wegen in slaat of voortborduurt op het succes van The Seldom Seen Kid. Build A Rocket Boys! zit inmiddels een kleine week in mijn cd-speler, maar eigenlijk kon ik na één keer luisteren al antwoord geven op beide vragen. Build A Rocket Boys! borduurt als je het mij vraagt grotendeels voort op The Seldom Seen Kid en is van een niveau dat op zijn minst vergelijkbaar is. De 8 minuten durende opener The Birds bevat meteen alles dat Elbow te bieden heeft. De track opent ingetogen en sfeervol en verwarmt door de wederom heerlijke vocalen van Guy Garvey, maar zit ook vol verassende wendingen, wat uiteindelijk resulteert in een bombastisch slot vol invloeden uit de progrock. In de tien tracks die volgen kiest Elbow afwisselend voor een uiterst ingetogen geluid of voller klinkende en soms zelf licht bombastische klanken. Het resultaat is zonder uitzondering prachtig. Zowel de ingetogen als de vol klinkende tracks zitten vol verrassende wendingen en fraaie accenten. De ene keer gaat het om atmosferische keyboards, de andere keer om prachtige gitaaruithalen, blazers en strijkers, hypnotiserende percussie of zelf een compleet gospelkoor. Door alle onverwachte wendingen zit je van de eerste tot de laatste noot op het puntje van je stoel, maar wat de muziek van Elbow zo goed, mooi en bijzonder maakt is dat alle wendingen en accenten functioneel zijn. Build A Rocket Boys! bevat 11 tracks met een kop en een staart. Het zijn songs die binnen de speelduur alle kanten op schieten, maar geen moment de structuur van de song uit het oog verliezen; iets waar geen van de soortgenoten van Elbow in slaagt. Wanneer ik luister naar Elbow komt flink wat vergelijkingsmateriaal boven drijven, maar persoonlijk vind ik de muziek van Elbow toch het meest lijken op de fascinerende titelloze platen die Peter Gabriel aan het begin van de jaren 80 maakte en met name op de platen uit 1980 (de derde) en 1982 (de vierde). Build A Rocket Boys! is net als The Seldom Seen Kid een plaat die vreselijk veel te bieden heeft en je maar blijft verbazen, maar het is ook een heerlijke plaat die je bij voorkeur beluistert terwijl je in een aangenaam lentezonnetje zit of ligt. Ik had eerlijk gezegd verwacht dat Elbow The Seldom Seen Kid alleen zou kunnen benaderen of overtreffen wanneer de band zou kiezen voor een rigoureuze koerswijziging. Build A Rocket Boys! gaat gewoon verder waar The Seldom Seen Kid drie jaar geleden ophield, maar is minstens net zo mooi. Betekent dit dat de mooiste plaat van het jaar al is gemaakt op een moment dat we nog een maand of negen te gaan hebben? Ik durf het nog niet hardop te zeggen, maar het zou me niet verbazen. Build A Rocket Boys! is in ieder geval een plaat die de lat weer ontiegelijk hoog legt. Erwin Zijleman

06 maart 2011

Lucinda Williams - Blessed, Deluxe Edition

Op basis van de kwaliteit van haar doorbraakplaat Car Wheels On A Gravel Road werd Lucinda Williams in 1998 gekroond tot de koningin van de Americana. Sindsdien wordt nadrukkelijk aan de poten van haar troon gezaagd; tot dusver overigens zonder al te veel succes. Desondanks is de positie van Lucinda Williams de afgelopen jaren wel wat verzwakt. West uit 2007 en Little Honey uit 2008 waren niet zo overrompelend als Car Wheels On A Gravel Road, Essence (2001) en World Without Tears (2003) en toen Lucinda Williams ook nog eens haar liefdesgeluk vond, begon menige criticus met het slijpen van de messen (of in dit geval de zagen). Met Blessed snoert Lucinda Williams al haar criticasters echter op bijzonder overtuigende wijze de mond en laat ze horen dat van troonafstand voorlopig geen sprake zal zijn. Blessed vertrouwt voor een deel op de kwaliteiten van topproducer Don Was en gastmuzikanten als Greg Leisz, Matthew Sweet en Elvis Costello, maar de hoofdrol is voor de Queen of Americana zelf. Op Blessed consolideert Lucinda Williams niet alleen haar positie binnen de Americana, maar breidt ze haar invloed ook nog eens uit. Veel tracks op Blessed gaan wat meer de rockkant op en verwerken hierbij zowel invloeden uit de countryrock als invloeden uit de blues, folk en rootsrock. Lucinda Williams is tegenwoordig gelukkig in de liefde en dat heeft zijn weerslag op haar gemoedstoestand. Blessed is een positievere plaat dan de meeste van zijn voorgangers, al haalt Lucinda Williams ook op deze plaat gelukkig nog zo nu en dan genadeloos uit naar oude liefdes. Waar voorgangers West en Little Honey het moesten hebben van de momenten, is Blessed een plaat die twaalf tracks lang zeer overtuigt. In muzikaal en productioneel opzicht klopt eigenlijk alles, maar het zijn de indringende songs en de rauwe vocalen van Lucinda Williams die Blessed naar grote hoogten tillen. Blessed duurt bijna een uur en het is een uur waarin je je geen seconde verveelt. Misschien nog wel meer dan op Car Wheels On A Gravel Road ketent Lucinda Williams je op Blessed vast aan haar songs en is van loslaten voorlopig geen sprake. Voor een ieder die Blessed wat te stevig vindt of geen genoeg kan krijgen van de muziek van Lucinda Williams, is er tijdelijk een Deluxe Edition van Blessed verkrijgbaar met een bonus-cd, The Kitchen Tapes. Hierop zijn de songs van Blessed in ruwe demo vorm te horen en ook dit is prachtig. Er zijn heel wat rootsprinsessen die de afgelopen jaren stiekem hebben gedroomd van de kroon en troon van Lucinda Williams. Deze prinsessen zijn na het beluisteren van Blessed waarschijnlijk een illusie armer. Voor de onderdanen in het koninkrijk van Lucinda Williams is er ondertussen alleen maar goed nieuws: Blessed is minstens even goed en misschien zelfs wel beter dan Car Wheels On A Gravel Road. Een ieder die dit een jaar geleden zou hebben voorspeld, was absoluut voor gek verklaard. Erwin Zijleman

04 maart 2011

Lykke Li - Wounded Rhymes

Youth Novels, het debuut van Lykke Li, schaarde zich drie jaar geleden onder de leukere platen van 2008, wat de druk op de tweede plaat van de Zweedse muzikante waarschijnlijk flink heeft opgevoerd. Inmiddels ligt deze tweede plaat, Wounded Rhymes, in de winkel en kan vrij snel worden geconcludeerd dat Lykke Li de hoge druk aan kon. Wounded Rhymes ligt deels in het verlengde van Youth Novels, maar klinkt toch ook duidelijk anders. Ook voor haar tweede plaat deed Lykke Li weer een beroep op Björn Yttling (van Peter, Björn & John) voor de productie en dit is goed te horen, met name in Love Out Or Lust dat af en toe klinkt als het tweelingzusje van Peter, Björn & John’s Young Folks. Yttling heeft het geluid van Youth Novels als uitgangspunt genomen voor Wounded Rhymes, maar heeft dit geluid vervolgens wel verder aangekleed. Wounded Rhymes klinkt in alle opzichten voller dan zijn voorganger en laat een volwassener en uiteindelijk toch ook toegankelijker geluid horen. Lykke Li zingt op haar tweede plaat opvallend veel beter dan op haar debuut en kan hierdoor uit de voeten op een veel breder muzikaal terrein. Wounded Rhymes combineert de opvallende ritmes van Youth Novels met 1001 invloeden. Het zijn invloeden die variëren van 60s Phil Spector girlpop tot Bananarama en van typisch Zweedse electropop tot de betoverende muziek van Björk of Feist. Wounded Rhymes is een donker klinkende plaat met zo nu en dan dreigende ritmes die fraai contrasteren met sobere gitaarloopjes en mooie elektronische accenten. Op hetzelfde moment is Wounded Rhymes ook een toegankelijke plaat met voor elk wat wils. Liefhebbers van Zweedse electropop a la Robyn of Duffy-achtige blue-eyed soul komen net zo zeer aan hun trekken als liefhebbers van Scandinavische sprookjesmuziek of liefhebbers van 60s Spector girlpop in een licht modern jasje. Het opvallendst vind ik persoonlijk echter de uiterst sobere tracks waarin Lykke Li genoeg heeft aan een paar eenvoudige gitaarakkoorden en wat achtergrondvocalen. In deze tracks stijgt Lykke Li opeens tot grote hoogten en laat ze zich gelden als een zangeres die je tot op het bot weet te raken. Het zijn deze bloedstollend mooie tracks die van Wounded Rhymes zo’n sterke plaat maken, maar ook de tracks waarin Lykke Li flirt met hitgevoelige popmuziek verdienen wat mij betreft een ruime voldoende. Youth Novels was drie jaar geleden een plaat die vooral wist te charmeren en verbazen. Opvolger Wounded Rhymes is daarentegen een plaat die vooral imponeert. Bovendien laten de sterkste momenten van de plaat horen dat Lykke Li in de toekomst in staat moet worden geacht om een ware klassieker af te leveren. Dat is Wounded Rhymes misschien nog niet, maar het is wel een verdomd goede plaat. Erwin Zijleman